Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kom

betekenis & definitie

v./m. (men),

1. vaatwerk, in beginsel in de vorm van een betrekkelijk diep bolsegment, bijna een halve bol, met de opening naar boven, gewoon lijk op een laag voetstuk: een aarden, een witte stenen —; m.n. grote kop zonder oor, ook voor kop in het algemeen, veelal in verkleinvorm: een — soep; een kommetje koffie; in iets andere vorm, nl. met een platte bodem, in de zin van bekken;
2. niet zeer die pe uitholling of holte in een oppervlak, b.v. een taatspot, gewrichtsholte; door hoogten ingesloten uitholling in de aardoppervlakte; lage streek tussen heuvels; uitgegraven holte voor water, bassin; met water overstroomd of bevloeid terrein waarop een zelfde peil wordt gehandhaafd;
3. het binnenste ge deelte van een haven;
4. bebouwde kern van een ge meente, nl. het centrale dorpsplein met de daaraan en in de onmiddellijke omgeving ervan liggende hui zen: hij woont in de — van het dorp; vervolgens het geheel van de in een stad of een dorp aaneen of bijeenstaande huizen en gebouwen, thans gewoon lijk bebouwde kom genoemd: de maximumsnelheid binnen de bebouwde —;
5. vistuig voor de vangst van ansjovis (→maker);
6. (gew.) (zegsw.) op de — bij ten, de hond in de pot vinden, erop overschieten.