Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

heidebebossing

betekenis & definitie

v. (-en), de bosaanleg op heidevelden.

(e) Heidebebossing heeft een aantal problemen in verband met de eigenschappen van de heidevelden. Heidevelden zijn ontstaan door activiteit van de mens, die bestaande loofbossen op arme gronden door allerlei voor het bos schadelijke ingrepen deed degenereren, waardoor de bocjem verarmde. Tenslotte ontstonden grote open velden, met struikof dopheide begroeid, die betekenis hadden als weide voor schapen en plaggenwinningsgebied. Onder deze invloeden trad verdere verarming en sterke podzolering (→podzol) op. Toen in de 19e eeuw de landbouwkundige betekenis van de heidevelden afnam, o.a. door de invoering van kunstmest, kwamen ze gedeeltelijk beschikbaar voor bebossing. Men was genoodzaakt een uitgebreide grondbewerking toe te passen, waarbij de diverse bodemlagen losgemaakt en onderling vermengd werden: ook bemesting bleek vaak nodig. Op de aldus voorbereide terreinen konden door de open ligging alleen pioniersoorten worden aangeplant, aanvankelijk vooral de grove den, later ook andere soorten, waaronder vooral de Japanse lariks.

De heidebebossing speelde in Nederland en België een grote rol in de pogingen arme zandgebieden tot grotere welvaart te brengen door de zgn. woeste gronden produktief te maken. Er zijn globaal genomen twee perioden in de heidebebossing: de eerste, vnl. door particulieren uitgevoerd, in de 2e helft van de 19e eeuw, waarbij veel grove-dennenbos is ontstaan; de tweede van 1920-50, toen in het kader van de werkverschaffing door de Ned. overheid grote heidebebossingen zijn uitgevoerd, vooral in Drenthe en Noord-Brabant. Hierbij zijn, vooral in het noorden van Nederland, meer gevarieerde boscomplexen ontstaan. In België zijn de Kempen een goed voorbeeld van heidebebossing.

< >