Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

evolutionisme

betekenis & definitie

o., richting in de culturele antropologie die meent dat alle samenlevingen volgens bepaalde wetmatigheden een ontwikkeling van laag tot hoog hebben doorgemaakt of nog zullen doormaken.

Een eerste bloeitijd van het evolutionisme was de tweede helft van de 19e eeuw, met vooral E.B. Tylor en L.H.Morgan. Zij dachten vrij nauwkeurig te weten via welke stadia de evolutie zich voltrokken zou hebben. Zo zou op het gebied van verwantschapsverhoudingen oorspronkelijk de promiscue horde hebben bestaan, waaruit het matriarchaat zou zijn ontstaan, gevolgd door het patriarchaat, en die weer vervangen door de bilaterale organisatie. Ook voor andere instituties werden dergelijke ontwikkelingsreeksen opgesteld. In wezen probeerden deze onderzoekers te komen tot een soort ‘totale geschiedschrijving’.

Tegen deze opvattingen is sinds het einde van de 19e eeuw kritiek gerezen, m.n. tegen het vaak gebrekkige feitenmateriaal en het uit zijn verband rukken van allerlei mededelingen, waardoor onjuiste gevolgtrekkingen veroorzaakt werden. Ook de groots opgezette ontwikkelingsschema’s bleken veelal niet bestand tegen nader onderzoek (F.Boas, R.H.Lowie). Dit heeft niet alleen geleid tot het verwerpen van genoemde ontwikkelingsreeksen, maar tijdelijk zelfs tot het verdwijnen van alle evolutionistisch denken uit de antropologie (ca. 1925).

Na 1940 nam onder invloed van de werken van L. White en J.H.Steward de belangstelling voor het evolutionisme weer toe, echter met minder nadruk op het opstellen van een ‘totale geschiedenis’, maar met meer nadruk op het zoeken naar krachten en mechanismen die de ontwikkeling van een cultuur bepalen. White wees daarbij op de betekenis van een toenemend energieverbruik. Steward toonde de betekenis aan van milieufactoren (zie culturele ecologie). M.D.Sahlins maakt onderscheid tussen specifieke (de ontwikkeling van één bepaalde cultuur betreffende) en generale evolutie (de menselijke cultuur in haar totaliteit). Voorts wees hij op de betekenis van adaptatie (aanpassing) van de cultuur aan het milieu.

De Nederlander Wertheim brengt evolutie in verband met het streven naar emancipatie. Ook vanuit het marxisme heeft het evolutionisme veel impulsen gekregen. Door K.Marx en F. Engels werden evolutionistische ontwikkelingsreeksen voorgesteld, die het onderwerp van diepgaande studies zijn (M.Godelier). De Amerikanen R.Carneiro (via schaalanalyse) en T.A.Tatje en R. Naroll (criteria voor evolutie: economische specialisatie, aard politieke organisatie, grootte van de territoriale eenheden) proberen aan evolutionistische onderzoekingen een basis van exactheid te geven. LITT.

L.H.Morgan, Ancient society (1877); R.H. Lowie, Primitive society (1920); L.White, The Science of culture (1949); J.H.Steward, Theory of culture change (1955); L.White, The evolution of culture (1959); M.D.Sahlins en E.R.Service, Evolution and culture (1960); K.Marx, Pre-capitalistic economie formations (uitg. door E.Hobsbawm, 1964); M.Harris, The rise of anthropol. theory (1968); M.Godelier, La notion de ‘mode de prod. asiat.’ et les schémas marxistes d’évolution des sociétés (in: Sur le mode de prod. asiat., uitg. van het Centre d’études et de recherches marxistes, 1969); R.Carneiro, Scale analysis, evol. sequences, and rating of culture (in: Handb. of method in cult. anthrop. 1970); T.A.Tatje en R.Naroll, Two measures of society complexity (in: Handb. of method in cult. anthrop. 1970).