Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eicel

betekenis & definitie

v./m. (-len), vrouwelijke geslachtscel.

Bij mens en zoogdieren is de rijpe eicel (oöcyt) een ca. 0,1 mm grote cel, waarin een kern met een kernlichaampje. In het protoplasma om de kern bevinden zich de dooierkorrels (dooier).

De geslachtscellen, zoals die bij volwassenen voorkomen, stammen af van de primitieve geslachtscellen (oerkiem of oergeslachtscellen). Deze voorlopers van de rijpe geslachtscellen zijn al in het embryo aanwezig. Bij het vrouwelijk embryo ontwikkelen zich uit de oerkiemcellen de primaire oöcyten. De verdere ontwikkeling (tot eicel) blijft rusten tot in de puberteit. De primaire oöcyten vormen met hun direct omringende weefsel de primordiale follikels. Tijdens de puberteit ontwikkelt zich in de eierstok onder invloed van hormonen één eicel, als gevolg waarvan de follikel barst en het ei vrijkomt (ovulatie).

De eicel wordt opgevangen in de eileider. Afhankelijk van het al of niet bevrucht worden door een mannelijke geslachtscel volgt hierop een zwangerschap of een menstruatie, gevolgd door een hernieuwde rijping van een eicel. Heeft ontwikkeling plaats zonder voorafgaande bevruchting, dan spreekt men van parthenogenese, die normaal voorkomt bij veel lagere dieren, maar die door bepaalde ingrepen ook bij hogere dieren mogelijk is.

Ook in de plantkunde gebruikt men de term eicel voor de vrouwelijke geslachtscel, soms in het vruchtbeginsel (embryozak) aanwezig, soms ook vrij van de moederplant (bij sommige algen).

< >