Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Eed

betekenis & definitie

m. (eden),

1. plechtige verklaring, volgens een voorgeschreven formulier, onder aanroeping van iets heiligs, m.n. van God; ook het formulier van die verklaring: een doen, afleggen; een plechtige, dure zweren; iemand onder ede horen; zijn eed breken; onder ede staan, een eed gedaan hebben de waarheid te spreken; zich bij ede verbinden; een eed van trouw, van zuivering; iets onder ede bevestigen; (recht) verklaring waarin de belofte gedaan wordt de waarheid en niets dan de waarheid te vertellen;
2. nadrukkelijke belofte: hij zwoer een eed daar nooit meer te komen;
3. (gew.) van de oude eed, ouderwets, van de oude stempel.

GODSDIENSTGESCHIEDENIS

De eed bij schriftloze en oude cultuurvolken heeft diepere zin dan in de moderne wereld. Oorspronkelijk is de eed een zelfvervloeking, waardoor iemand het een of ander kwaad over zich haalt ingeval hij het onder ede beloofde niet nakomt. Vele volken versterken de werking van de eed door bepaalde handelingen, b.v. het doden van een dier (‘moge ik sterven als dit dier’), óf het tonen van enig gevaarlijk voorwerp zoals tijgerklauwen (‘moge ik sterven door dit’), óf door het noemen van het een of ander zgn. heilig voorwerp, óf door te zweren staande op een heilige plaats, óf door de aanroeping van de naam van een god (de meest voorkomende vorm). Men verwacht dat de aangeroepen macht of godheid zeker de vloek ten uitvoer zal leggen, wanneer het beloofde of bezworene niet wordt nagekomen. Soms neemt de eed geheel het karakter aan van een godsoordeel. Al deze handelingen hebben ten doel de belofte of het bezworene een grotere autoriteit te geven. Waar een god wordt aangeroepen bij de eed, kan hij optreden óf als getuige (en eventueel als wreker bij meineed), óf als helper om het onder ede beloofde te volbrengen.

Oude volken nemen dan ook in de regel geen maatregelen tegen de meinedige, maar laten dat aan een god over. Waar de eed is opgenomen in de gewone rechtsbedeling (Zoeloe’s, Maleiers, Hindoes, de oude Scandinaviërs, de Germanen; ook in de moderne maatschappij), werd en wordt de meinedige ook door de menselijke rechter gestraft.

LITT. J.Pedersen, Der Eid bei den Semiten in seinem Verhältnis zu verwandten Erscheinungen (1914).

RECHT

In een aantal gevallen is het afleggen van een eed wettelijk vereist. De aanroeping Gods heeft slechts waarde voor wie in Hem gelooft, zodat in bepaalde gevallen de eed vervangen kan worden door een belofte. Leden van de rechterlijke macht moeten de eed of belofte vermeld in art. 29 Ned. RO afleggen. De eed of belofte voor advocaten en procureurs is voor Nederland omschreven in art. 3 resp. 63 Advocatenwet, die voor notarissen en kandidaatnotarissen in art. 18 resp. 20g Wet op het Notarisambt, die voor deurwaarders in art. 6 Deurwaardersreglement. Getuigen moeten volgens art. 107 Ned.

WBv en art. 1948 Belg. BW alvorens hun getuigenis af te leggen de eed of belofte doen de hele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen. Deskundigen, die in een civiele procedure worden benoemd om verslag uit te brengen over een bepaalde kwestie, worden eveneens beëdigd. In het strafrecht is de eed voor getuigen dezelfde als in het civiel proces, voor de deskundige, dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.

In het burgerlijk proces kan de eed als bewijsmiddel dienen (artt. 1903, 1966 vlg. Ned. BW, art. 1367 Belg. BW). Onderscheiden worden: de beslissende eed, de aanvullende eed, en de met deze laatste verwante schattingseed. In het Ned. ontwerp voor een nieuw bewijsrecht (1969) zijn de beslissende eed en de schattingseed niet gehandhaafd.

De beslissende eed is die, welke in een procedure de ene partij aan de andere kan opdragen om daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen. Zijn inhoud moet dus van dien aard zijn, dat hij daartoe kan leiden. Heeft de tegenpartij de eed afgelegd, dan heeft de partij, die hem opgedragen heeft, het geding verloren, ook al is het duidelijk dat de tegenpartij een valse eed heeft afgelegd. De aanvullende eed wordt niet door de partijen aan elkaar, maar door de rechter ambtshalve aan één der partijen opgelegd ter aanvulling van onvolledig bewijs en om daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen. In de keuze der partij is de rechter geheel vrij. Hij kan deze eed echter niet opleggen wanneer alle bewijs ontbreekt, maar slechts wanneer dit niet volledig is.

De. schattingseed is een eed, die door de rechter ambtshalve aan de eiser wordt opgelegd om het bedrag van het gevorderde te bepalen, wanneer het onmogelijk is om de waarde van het gevorderde op andere wijze te bepalen. Bij het opleggen van deze eed moet de rechter een maximumbedrag bepalen. De gerechtelijke eden moeten persoonlijk voor de rechter worden afgelegd. Om belangrijke redenen kan de rechter toestaan de eed door een gemachtigde te doen afleggen. Geen eed mag worden afgenomen dan in tegenwoordigheid van de tegenpartij of na behoorlijke oproeping van deze.