Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dorp

betekenis & definitie

o. (-en),

1. Bebouwde kom van een gemeente op het platteland, kleiner dan een stad en groter dan een gehucht; bij uitbreiding: gemeente op het platteland (dorp is geen officiële naam); in historische zin iedere plaats zonder grachten, muren en poorten; (spr.) het kan beter van een stad dan van een dorp, de vermogende kan lichter iets opofferen, betalen dan wie niet zoveel heeft; het afgebrande dorp, scherts. aanduiding van een onaanzienlijke, afgelegen plaats; ook ben. voor een slecht, verrot gebit; het rode dorp, de gevangenis;
2. de gezamenlijke inwoners van een dorp: het hele dorp weet het.

Het dorp is een nederzetting van beperkte omvang, en in beperkte mate zelfstandig wat betreft de voorziening in de eerste materiële, sociale en culturele behoeften. Is de nederzetting van zeer beperkte omvang, en zijn de inwoners voor de voorziening in een groot deel van de dagelijkse behoeften op een ander verzorgend centrum aangewezen, dan spreekt men van een gehucht. In Nederland en België werden van oudsher nederzettingen met een kerk door de inwoners als dorpen beschouwd. Hoewel op het platteland veel dorpen een agrarisch karakter dragen, is in tal van dorpen de bevolking minder homogeen geworden en vormt de agrarische bevolking veelal slechts een minderheid. Industriële vestiging, maar ook de neiging van stedelingen om ‘buiten’ te gaan wonen en de mogelijkheid voor dorpsbewoners om, elders buiten de landbouw werkend, ter plaatse woonachtig te blijven, zijn hierop van invloed. Waar een dergelijke ontwikkeling niet heeft plaatsgevonden, wordt de leefbaarheid van menig klein dorp bedreigd.

De vermindering van de agrarische beroepsbevolking, stijging van het inkomen, ontwikkeling van het verkeer, hogere eisen die de inwoners aan het niveau van voorzieningen zijn gaan stellen (waardoor men zich op grotere centra gaat oriënteren) en afneming van de traditionele dorpssolidariteit zijn factoren die de ontwikkeling van het voorzieningenapparaat van het dorp in ongunstige richting beïnvloeden. Maar het is duidelijk dat men, gezien de grote verscheidenheid van dorpen, nauwelijks in het algemeen over ‘de’ leefbaarheid van kleine dorpen kan spreken.

Naast kwijnende dorpen zijn er ook tal van dorpen waarvan de levenskansen groot zijn, o.a. door stadsbewoners die er zich gaan vestigen.

LITT. J.P. Groot, Het kleine dorp (1974).

GESCHIEDENIS

Oorspronkelijk stonden de inwoners van een dorp in een zeker verband (vooral agrarisch) tot elkaar (zie mark). Naar de vorm kan men verschillende typen onderscheiden. De oudste vorm is waarschijnlijk het Haufendorf, waarbij verschillende woningen zonder regelmaat tot een groep zijn verenigd. Andere typen zijn: het brinkdorp, waarbij de huizen gelegen zijn om een open ruimte, de brink, en het zgn. Reihendorf, zoals men dat o.a. langs rivieren zeedijken aantreft.

Een bijzondere vorm van het Reihendorf is het Strassendorf, waarbij de huizen langs een doorgaande verkeersweg staan. Bij de ontginning van hoogvenen ontstonden dorpen, waarbij de woningen werden gebouwd langs de kanalen, die bij de ontginning gegraven werden (de zgn. veenkolonies, zie lintbebouwing). Verder de polderdorpen, met een regelmatige, aaneengesloten bebouwing langs vaak loodrecht op elkaar staande wegen.

LITT. G.G. Coulton, The medieval village (1931); E. Winkler, Das Schweizer Dorf (1941); A. Dauzat, Le village et le paysan de France (1941); B.H. Slicher van Bath, Mensch en land in de middeleeuwen (1944); H.

Wiesner, Beiträge zur Geschichte des Dorfes und der Dorfgemeinde in Österreich (1946); K.S. Bader, Das mittelalterliche Dorf als Friedensund Rechtsbereich (1957); K.S. Bader, Dorfgenossenschaft und Dorfgemeinde (1962); M. P. van Buijtenen, Het Friese dorp in de middeleeuwen rechtshistorisch verkend (1961).