bn.,
1. van (het oude) Dorië: de Dorische tongval (dialect van het Oudgrieks, zie Griekse taal); Dorische bouworde; Dorische zuil, zonder voetstuk en met een eenvoudig kapiteel;
2. (muziek) toonreeks bij de Grieken; later kerktoonsoort.
Dorisch is de benaming voor een van de acht kerktoonsoorten van het gregoriaans. De dorische toonladder (ook 1e modus genoemd) is gebouwd op de grondtoon D. Zie hypodorisch.