[Lat.], v.,
1. wanklank; wanluidendheid;
2. (psychologie) onverenigbaarheid van twee cognities in een persoon . Dissonantie stelt een persoon voor een keuze die onlustgevoelens teweegbrengt. Deze onlustgevoelens resulteren als het ware dwangmatig tot streven naar zgn. dissonantiereductie.
Een voorbeeld van dissonantie is de sigarettenroker die weet dat roken slecht is voor zijn gezondheid, maar het roken toch voortzet. De pogingen tot dissonantiereductie kunnen drie vormen aannemen:
1. verandering van een der cognities in kwestie;
2. verwerving van nieuwe gegevens of van een nieuw geloof;
3. de cognities vergeten of de betekenis ervan verkleinen. Deze drie ‘oplossingen’ zijn echter slechts mogelijk als zij enige steun vinden in het milieu van degene die de dissonantie wil reduceren. Een voorbeeld van dissonantiereductie is het feit dat zware rokers minder aan het kankerverwekkende effect van roken geloven dan matige rokers, die er doorgaans weer minder aan geloven dan lichte rokers. De niet-rokers zijn het meest van genoemd effect overtuigd.
LITT. L.Festinger, A theory of cognitive dissonance (1957); J.Brehm en A.Cohen, Explorations in cognitive dissonance (1962).