Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Dak

betekenis & definitie

o. (-en),

1. het bovenste, afsluitende en dekkende gedeelte van een gebouw, meestal hellend ter afvoering van het regenwater (e); (fig.) op dat huis ligt een papieren, een zilveren dak, of er liggen papieren balken onder het -, het is met een hypotheek bezwaard; verb. en zegsw.: onder in een overdekte ruimte; onder komen, huisvesting vinden; hij is onder heeft een dak boven zich; (ook) heeft een betrekking, is goed bezorgd; onder brengen, huisvesting bezorgen; (ook) aan de man brengen; onder één wonen, hetzelfde huis bewonen: vrijen onder één is een groot gemak; in het blijven (zitten of steken), onafgedaan blijven, vergeten worden; iemand op zijn hebben, krijgen voor hem te zorgen hebben; (ook) er de last van hebben; iemand op zijn vallen, onverwachts bij hem aankomen; dat krijg ik op mijn daarvan krijg ik de schuld, daar zal ik voor moeten boeten; iemand iets op zijn schuiven, sturen, toeduwen, (ook) zich er van afmaken, en een ander ermee opknappen; het viel me koud op mijn het was een zeer onaangename verrassing; iemand op zijn komen, zitten, hem een standje geven, (ook) hem slaan, ranselen; (volkstaal) ga nou gauw op ’t zitten! zegsw. waarmee men een verzoek afwijst of uitdrukt dat men iets niet gelooft; de speelman is van het dak, de wittebroodsweken, de dagen van pret zijn voorbij; de speelman zit daar nog op het men is er nog in de wittebroodsweken, in de dagen van rozegeur en maneschijn; er is te veel op het huis, of: er zijn te veel pannen op het dak, of: er zijn ratten op het dak, er zijn te veel mensen bij die het niet mogen horen; het ging van een leien dakje, vlot en zonder stoornis; ook van iemand die vlot iets opzegt of voordraagt; iets van (op) de daken verkondigen, alom bekend maken (vgl. Matt. 10,27);
2. bedekking, dekstuk van andere zaken: het van een auto, een tram-of spoorwagon; de bovenzijde van een erts-of kolenwinningsplaats in diepmijnbouw (e);
3. (metonymisch) woning: mijn nederig dak.

bouwkunde. Het buitenste deel vaneen dak moet bestand zijn tegen weersinvloeden en geschikt om water af te voeren. Het wordt gedragen door de kap, d.i. de constructie die het dak draagt, ook wel samen met het afsluitende gedeelte dak genoemd. Deze kap bestaat meestal uit kapspanten of dakgebinten van hout, van staal of van gewapend beton, geplaatst onder de ontmoetingslijnen der dakvlakken en verder op regelmatige afstanden van 3—5 m, onderling verbonden door erop rustende gordingen. Op deze gordingen rust het eigenlijke dak, hetzij onmiddellijk, dan wel door middel van in de dakschuinte aangebrachte ribben of sporen. De buitenste bekleding, dakbedekking, kan worden aangebracht op een houten schotwerk, bebording of beschieting, of op vezel-of spaanplaten, waarmee vlugger gewerkt kan worden.

Er zijn vele dakvormen (afb.). Van het shed-of zaagdak zijn de steile dakvlakken naar het noorden georiënteerd en met glasruiten afgesloten, om geen direct invallende zonnestralen te verkrijgen. De gebogen dunne schaaldaken kunnen zowel van hout als van gewapend beton worden samengesteld. Bij een dak onderscheiden we de samenstellende dakvlakken of dakschilden, die vlak zijn of een enkele maal gebogen. De bovenste ontmoeting van deze vlakken, gewoonlijk horizontaal lopend, heet de nok of noklijn. De hellende ontmoetingen heten hoekkepers als de vlakken een hoek vormen kleiner dan 180°, en killen of kilkepers als die hoek groter is dan 180°.

Aan de onderzijde, de voet van het dak, bevinden zich de dakgoten voor het opvangen en afvoeren van het regenwater. Om de ruimten onder het dak te verlichten en te ventileren brengt men in de dakvlakken wel dakramen of dakvensters aan. De helling van de dakvlakken houdt verband met de soort van dakbedekking. Voor pannen b.v. mag de helling niet kleiner zijn dan 25° (afb.). Dakbedekking. In Nederland en België worden voor dekking van schuine dakvlakken het meest dakpannen toegepast, een goede en zeer duurzame dekking die weinig onderhoud vergt.

Soms worden pannen in de vorm van leien, zgn. leipannen gebruikt. De pannen hangen door middel van nokken aan panlatten, die gespijkerd worden op de tengels, die de naden van de bebordingsdelen bedekken. Daardoor is er iets ruimte onder de panlatten om onder de pannen door waaiend regenwater naar beneden af te voeren. Het leiendak geeft gewoonlijk een monumentaal aanzien, komt m.n. in de Ardennen ook voor gewone huizenbouw veel voor; veelal steekt de dubbele dekking (het onderste deel van de bovenste lei) over twee volgende, deels eronder gelegen, pannen uit, maar ook wel de enkele dekking wordt toegepast. Het is een duurzame bedekking, maar duur in aanschaffing. Ook worden leien van asbestcement toegepast, die wel heel wat minder kostbaar zijn, maar ook minder fraai.

De leien worden elkaar overlappend gelegd om een goede waterdichtheid te verkrijgen. Ze worden bevestigd met leinagels of in koperen haken opgehangen. Ook worden wel metalen haken op regelmatige afstanden aangebracht, om ladders aan te kunnen ophangen voor herstelwerkzaamheden. Voor metalen bedekkingen worden toegepast: koper, lood, zink en gegolfd plaatstaal. Koper is kostbaar en wordt zelden gebruikt; maar de oude koperen daken vertonen een bijzonder mooie kleur, het bekende kopergroen. Loden daken zijn eveneens kostbaar.

Dit materiaal is echter door de grote buigzaamheid onmisbaar als hulpmiddel voor aansluitingen en overgangen, ook waar voornamelijk andere materialen worden gebruikt. Zink wordt nog steeds veel toegepast voor gootbekleding, maar kunststof vervangt het zink hiervoor al vrij veel. Zink wordt aan de lucht spoedig bedekt met een huidje oxide, dat het metaal wel enigszins beschermt, maar op den duur wordt dit huidje aangetast door de zuren die zich in de atmosfeer, vooral boven de grote steden met rookgassen uit fabrieksschoorstenen, maar ook ten gevolge van oliestook bevinden, en dit sneller naarmate de atmosfeer meer verontreinigd is. De vroegere gegalvaniseerde golfplaten van staal worden vaak vervangen door die van aluminium en plastic.

Voor de dakbedekking op platte daken kan gebruik worden gemaakt van produkten uit asfalt, teer en bitumen (teer werd in de oudheid al door de Romeinen en Grieken gebruikt). Deze dakbedekkingen die in het algemeen bitumen-dakbedekkingen worden genoemd, worden gescheiden in twee hoofdgroepen.

1. De teerhoudende (asfalt en teer) dakbedekkingen worden gebruikt voor platte daken, die in verband met het lage smeltpunt van teer (3050 °C) afgedekt worden met een laag grind. De dakbedekking bestaat uit enkele lagen dakleer, waartussen de teermassa wordt gegoten. Deze bedekking noemt men ook de mastiek.
2. De teervrije bedekking (bitumen; smeltpunt 80-90 °C) kan gebruikt worden op platte of hellende daken, afgewerkt met leislag of fijn grind. Bekende bitumenprodukten zijn loderite met jute of glasvezel, ter vervanging van lood e.d., en rubberoid met een papierkern. Een dakbedekking van riet (1,8-2 m lang, dun, hard eenjarig riet, van zoet water, meestal behandeld tegen brandgevaar) isoleert goed tegen koude en warmte. Op panlatten wordt eerst een spreilaag (ca. 4 cm dik) van stukadoorsriet aangebracht, daarop bosgewijs het riet (aan de druipkant 25-30 cm dik, bovenaan 20-25 cm). Gewoonlijk worden om esthetische redenen geen goten aangebracht, zinken goten zouden bovendien snel aangetast worden.

mijnbouw. Bij een gang die een of meer gesteentelagen doorsnijdt vormen de lagen aan de bovenzijde van de gang het dak, die aan de onderzijde de vloer. Van een normaal gelaagde afzetting is de bovenliggende gesteentelaag in de regel geologisch jonger. Bij overhellende lagen is de oudere laag (de ‘geologische vloer’) echter boven komen te liggen en vormt deze het ‘mijnbouwkundige of geometrische dak’.