[Gr. koiloma, holte], o. (-omen), secundaire lichaamsholte die optreedt in de ontwikkeling bij vele stammen (fyla) van meercellige dieren.
(e) Het coeloom is te definiëren als de holte gelegen tussen darm en huid, en die voorzien is van een eigen wand van coeloomepitheel. Uit deze holte voeren meestal kanalen naar buiten voor de excretieen de geslachtsprodukten. Veelal gaat in de verdere ontwikkeling van het dier het coeloom als duidelijk kenbaar orgaan weer verloren; soms ook blijft het gehandhaafd in de meest volledige vorm, b.v. bij de borstelwormen, waar het coeloom, gevuld met lichaamsvocht, een functie vervult bij de voortbeweging van het dier.