Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-06-2019

Bron

betekenis & definitie

v./m. (-nen),

1. vanzelf uit de grond opwellend water; ook de plaats waar dit opwelt, de natuurlijke opening in de grond (wel te onderscheiden van een door kunstmiddelen opspringende fontein en van een gegraven of geboorde en gemetselde put): men onderscheidt afdalende en opstijgende bronnen; water aan of uit de ― putten; hete bron, waaruit warm, heet of kokend water opborrelt; intermitterende bron, bron die slechts van tijd tot tijd vloeit; (aardrijkskunde) plaats van oorsprong van een rivier, de verschillende stroompjes die de oorsprong vormen: de bronnen van de Nijl;
2. (fig.) datgene waaruit iets voortvloeit, oorsprong, oorzaak: dit is de bron van al mijn lijden; een bron van vreugde; een bron van inkomsten, iets waaruit men inkomsten verkrijgt; de handel is een bron van welvaart; de bron is opgedroogd, dat levert geen voordeel meer op; een onreine bron kan geen rein water opgeven, uit onreine beginselen kunnen geen goede daden voortvloeien;
3. (plaats van) oorsprong van kennis: hij heeft het uit goede ―, van betrouwbare zijde; bericht, oorkonde, en vandaar ook: schrijver waaruit men gegevens put om er een voorstelling, een wetenschappelijk geschrift uit op te bouwen;
4. (godsdienst) een van de vormen van water die als heilig wordt beschouwd, symbool van het schenken van leven en vruchtbaarheid.

GEOLOGIE

Men verstaat onder bron de plaats waar het grondwater op natuurlijke wijze aan de oppervlakte komt. Voor het allergrootste deel is dit neerslagwater (vadoos water) dat zich in poreuze lagen (aquifer) verzamelt en aan de bovenzijde van een slecht doorlatende laag (b.v. een kleilaag) uitvloeit. Komt een dergelijke laag aan een daghelling aan de dag, dan noemt men de ontstane bron een hellingbron of dagzoombron. Indien door een breuk doorlatende lagen tegenover ondoorlatende lagen zijn komen te liggen, en de doorlatende lagen elders op voldoende hoog niveau de oppervlakte bereiken, dan zal de neerslag die in de doorlatende lagen wegzakt door de breuk of spleet weer naar boven kunnen dringen (afschuivingsbron). Heeft hierbij het langzaam naar beneden sijpelende water een grote diepte bereikt, daardoor een hoge temperatuur verkregen (geothermische diepteschaal) en stijgt het nu snel langs de spleet op, dan ontstaan warme bronnen (thermen). Een aantal warme bronnen ontvangt water van afkoelend magma in de diepte, dat van het begin af een zekere hoeveelheid water bevatte (juveniel water).

Het optreden van warme bronnen wijst dus òf op het aanwezig zijn van zeer diepgaande spleten, òf op de aanwezigheid van hoge temperatuur op geringe diepte, wat vooral in vulkanische gebieden voorkomt. Op zijn weg door de aardkorst lost het water steeds een aantal stoffen op, zodat ‘minerale’ bronnen ontstaan, gekenmerkt door de aanwezigheid van bepaalde minerale stoffen in opgeloste toestand, die vaak aan bronnen een zekere therapeutische waarde geven.

LITT. P.H.Kuenen, De kringloop van het water (1948); R.de Wiest, Geohydrology (1965).

GESCHIEDENIS

Historische bronnen zijn documenten uit een bepaalde tijd, betrekking hebbend op dat tijdperk. Zo verschaft b.v. het Schilderboeck van Karel van Mander (1604) veel informatie over de 16e-eeuwse Ned. schilderkunst.

GODSDIENSTGESCHIEDENIS

Tempels zijn dikwijls bij een bron gelegen, b.v. de heilige Zemzem-bron bij de Kaäba in Mekka. De Germaanse wereldas, de Ygdrasil, bevindt zich bij de heilige bron. In de Mithrasreligie is er onder of in de buurt van de tempel een altijd vloeiende bron. Het genezende aspect van de bron speelt binnen de RoomsKatholieke Kerk een rol in de pelgrimsoorden Lourdes en Fatima.