Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-05-2019

Boog

betekenis & definitie

m. (-bogen),

1. schiettuig bestaande uit een stok of reep van taai hout, riet, staal of andere veerkrachtige stof, die kan worden gebogen door een gespannen pees of koord : met pijl en gewapend; de boog spannen, de pees achteruithalen; de boog ontspannen, de pees weer in rust brengen; als een pijl uit een boog, zeer snel; (oneig.) meer dan één pijl op zijn hebben, verschillende middelen hebben om zijn doel te bereiken, gewoonlijk om iemand te overtuigen of te overreden; die boog kan niet altijd gespannen zijn, inspanning moet door ontspanning gevolgd worden;
2. graadboog;
3. (bouwkunde) gebogen holronde overdekking van een open ruimte, kleiner dan een gewelf : in-, uitzwenkende boog; dubbel gezwenkte boog, waarvan elke tak uit twee delen bestaat, die de bolle zijden naar verschillende kanten keren; beklede boog, afzettende en met lijsten bekleed; omgekeerde die ondersteboven staat; een brug met drie bogen, met drie gebogen spanningen;
4. poort, erepoort;
5. gewelf; (bij overdr., in het mw.) kerk, paleis; loverdak van een laan, een bos;
6. de bogen van een schuit, een huifkar, de houten hoepen of duigen waarover het doek gespannen is;
7. gebogen gedeelte aan verschillende voorwerpen: — van een vlieger, een gebogen dwarshout van een vliegergeraamte; (vogelarij) gebogen teen om bij het neervallen van het net de baanloper of lokvink te beschutten; lijsterboog; (scheepsterm) ronde houtjes met gaten over de boegspriet, dienende om het touwwerk door te laten gaan;
8. (techniek) kromme baan, spoor of geleiding waarlangs de werktuigen zich bewegen ;
9. gedeelte van een regelmatige kromme lijn, m.n. van een cirkelomtrek: een van 300, de boog van een cirkelsegment met een middelpuntshoek van 30°; (bij uitbreiding) gebogen, kromme lijn: de vuurpijl beschreef een grote in een boogje om iets heen lopen; het projectiel trof in de eerste —, het eerste gedeelte van zijn baan; als schriftteken, b.v. om twee of meer muzieknoten aan elkaar te verbinden;
10. regenboog;
11. het uitspansel, de hemel;
12. elektrische -, zichtbare ontlading teweeggebracht door de elektrische stroom tussen twee koolspitsen of andere elektroden.

BOUWKUNDE.

De boog is een overspanningsconstructie: hij vormt aan de bovenzijde van een opening in een gemetselde muur de gemetselde afsluiting volgens een gebogen vorm. Bogen worden voor een zodanige afsluiting maar heel weinig meer toegepast. Zowel wat de vormgeving als de constructie betreft is een horizontale afdekking van gewapend beton, gewapend metselwerk of staal veel eenvoudiger. Bogen zijn erg bewerkelijk, en geven bovendien een zijdelingse druk op de muren, waarmee terdege rekening gehouden dient te worden. Als element in de bouwkunst is de oudste boogvorm de rondboog, die half rond is en in verschillende stijlperioden werd toegepast: in de vroeg-christelijke was de rondboog steeds meer een vervanging van de architraaf, hij werd kenmerkend voor de romaanse bouwkunst en kwam terug in renaissance en barok. De spitsboog is kenmerkend voor de gotiek; de decoratieve korfboog en rondboog kwamen vooral in de 15e en 16e eeuw (renaissance) voor.

In Engeland kende de late gotiek de tudorboog. De hoefijzerboog is ontleend aan de Moorse bouwkunst in Spanje (7e—9e eeuw), de ezelsrug (kielboog) aan de islamitische (sedert ca. 1350 in het westen vooral toegepast aan frontalen boven portalen).

WAPENKUNDE.

De boog is in zijn eenvoudigste vorm een van twijgen ontdane tak, waarvan beide uiteinden door een strak gespannen pees zijn verbonden. Men verhoogde later de weerstand van de rug, door middel van een stijve omwikkeling met pezen of sterke plantevezels, en wist de natuurlijke veerkracht van het hout te vermeerderen door het aanbrengen van taaie materialen aan binnen- en buitenzijde. De

boog is over een groot gedeelte der aarde bekend, maar hij is bij verscheidene volken van buitenaf ingevoerd (b.v. in Australië en NieuwGuinea). In Europa blijkt de bekendheid met de boog in de steentijd uit talrijke vondsten van stenen en benen pijlspitsen. Ook in de bronstijd was het een gebruikelijk wapen. Bij de Grieken was de boog vanouds bekend. De boogschutters die in het Romeinse leger dienden, waren vreemdelingen. Tacitus maakt geen melding van de boog bij de Germanen.

Vanaf de 4e eeuw n.C. kwam de boog weer meer in gebruik. Sinds de Karolingische tijd traden boogschuttersafdelingen als tactische eenheid in de legers op.

Zij bleven in West-Europa tot de tijd van het meer algemeen gebruik van vuurwapens een vast deel van het leger. De Scandinavische vikings waren met de boog bewapend en in Engeland bereikten de boogschutters de hoogste trap van bekwaamheid. Vanaf de 12e eeuw werd de armborst of kruisboog van betekenis; deze was ook door de Romeinen gebruikt. De Germanen leerden hem waarschijnlijk door de Romeinen kennen. Bij de Angelsaksen moet hij in de 8e eeuw bekend zijn geweest (crossbow). Uit de 10e eeuw zijn afbeeldingen bekend uit Frankrijk.

De voetboog was meestal bevestigd op een houten lade, waarin een tuimelaar met trekker. De pees of koorde moest met de hand, bij zware bogen met behulp van een windwerk achter de tuimelaar worden getrokken. De zware korte pijl werd op de lade voor de pees gelegd. De bediening van de voetboog was zwaarder, uitwerking groter, schietsnelheid geringer (2—3 schoten per minuut) dan van handbogen. De armborsten en voetbogen werden later van vizieren voorzien en waren in de 16e en 17e eeuw nog in gebruik naast de eerste vuurwapens.

WEG- EN WATERBOUWKUNDE.

Een boog, het gebogen gedeelte van de as van een spoorweg, weg voor gewoon verkeer of kanaal, verbindt twee gedeelten van rechte strekking en verkrijgt bij voorkeur een zo gering mogelijke kromming. In hoofdspoorwegen worden geen stralen geringer dan 500 m toegepast. In gewone verkeerswegen komen vaak zeer sterk gekromde bogen voor; wegens het tegenwoordige snelverkeer streeft men ernaar ook in deze wegen de boog een flauwere kromming te geven. Bij aanleg van nieuwe wegen past men bij voorkeur stralen van 1000-2000 m toe. Om een geleidelijke overgang te verkrijgen tussen boog en rechtstand wordt een overgangsboog aangebracht. Deze kromme heeft een kromtestraal afnemend van oneindig tot de straal van de boog. Bij de spoorwegen is dit een kubische parabool.