(het bleek, is gebleken),
1. zich vertonen, aan den dag komen: hun onschuld is gebleken, ’t zal spoedig blijken of hij geschikt is; doen blijken van, blijk of bewijs geven van: tenzij hij van zijn tegenwoordigheid doet blijken; laten blijken, te kennen geven: niets laten blijken, door niets zich verraden; (koppelww.) hij blijkt eerlijk, ook: hij blijkt eerlijk te zijn;
2. zich (bij nader onderzoek, bij beter inzicht) zó vertonen als een bep. aanwijst: dit grootscheeps opgezette werk is tenslotte gebleken een misrekening te zijn.