v./m. (blazen),
1. met lucht of een ander gas gevulde holte, bobbel, bel: blazen in gegoten voorwerpen;
2. vliezig, rekbaar zakje in het menselijk of dierlijk lichaam of daaruit afkomstig, bestemd om een vloeistof of een gas te bevatten, m.n. urineblaas, galblaas, zwemblaas; voorwerp van zo’n blaas gemaakt of daarop gelijkend: een blaas met ijs op het hoofd; een op een potje ingemaakte augurken; hij loopt weg voor een blaas met bonen, hij is gauw bang;
3. verhevenheid van de opperhuid waaronder een met vocht gevulde ruimte aanwezig is. zie blaar.