m. (-s), in het algemeen een symmetrisch gebogen metalen band of staaf; in veel bijzondere toepassingen:
1. ijzeren poortje waardoor bij sommige balspelen de bal wordt geslagen;
2. boog op een hooihark; boog op een zeis bij het maaien; gebogen ijzer aan het tuig van een beugelsjees;
3. ijzeren ring als handvat: beugel van een kettinganker, peer vormige sluitschalm; ijzeren sluiting van luiken (op schepen); ringvormig of vierkant ijzer ter bevestiging van houtwerk;
4. stijgbeugel: vast in de beugels zitten, (fig.) zeker van zijn zaak zijn;
5. ijzeren toestel om het kromgroeien van de benen van een kind te beletten, (ook) om lijders aan beenziekten het lopen te vergemakkelijken of mogelijk te maken;
6. metalen ring die door middel van scharnieren dubbel geslagen kan worden en waaraan een tasje voor geld vastzit, knip;
7. bepaald soort stroomafnemer bij elektrische tractie met bovenleiding, vroeger toegepast bij trams;
8. verende en scharnierende ring tot sluiting van een stopfles, beugelfles;
9. haak van een hangslot: de schieter van het slot moet in de beugel vatten;
10. (tandheelk.) apparaatje ter correctie van de stand van het gebit;
11. (fig.) dat kan niet door de beugel, het kan er niet mee door, kan niet geduld worden (wellicht ontleend aan het gebruik van een ring waarmee honden gemeten werden).
De beugel als stroomafnemer is vrijwel overal verdrongen door verschillende typen pantograafstroomafnemers.