Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Beug

betekenis & definitie

v./m. (-en), vistuig bestaande uit lange op de bodem liggende lijnen met sneuen, die van haken zijn voorzien: met de vangt men kabeljauw, schelvis en platvis in de Noordzee.

De beug wordt in de Ned. en Belg. visserij niet meer gebruikt. Een volledige beug bestond uit 160 beuglijnen van 75-90 m lengte (12-14 km) en ca. 4000 sneuen met haken. De sneuen werden geaasd met vis. De beug werd met ankers op haar plaats gehouden en door jonen aan het zeeoppervlak gemarkeerd.

De vangst bestond voornamelijk uit kabeljauw, schelvis, rog en heilbot. In sommige landen heeft de arbeidsintensieve beugvisserij zich kunnen handhaven dankzij een mechanisatie van het halen van de beug. In Japan neemt deze vismethode nog een belangrijke plaats in, voornamelijk bij de tonijnvisserij, waarbij de beug aan drijvers is bevestigd en in bogen onder water hangt, waardoor de haken zich op verschillende hoogten bevinden. Deze methode staat bekend als long-lining.

Litt. A.Hogendijk, De grootvisscherij op de Noordzee (1894).