Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 09-03-2019

Belasting op de toegevoegde waarde (btw)

betekenis & definitie

omzetbelastingvorm voor Nederland en België, die is ingevoerd in het kader van de harmonisatie van de belastingen in de EG. Frankrijk kent deze belastingvorm reeds lang.

Ook de overige EG-landen zijn op deze belasting overgegaan. Bij de BTW voldoet elke ondernemer aan de fiscus de belasting (b.v. 10 %) over zijn verkopen in een kwartaal; hij mag echter de aan hem in rekening gebrachte belasting op zijn inkopen aftrekken van de belasting op zijn verkopen, zodat hij per saldo belasting voldoet over zijn toegevoegde waarde. Dit systeem voorkomt bij een zuivere toepassing cumulatieve effecten van de omzetbelasting en bevordert de interne en externe neutraliteit.In Nederland is de BTW ingevoerd op 1.1.1969 (Wet 28.6.1968, Stb. 329), in België op 1.1.1971 (Wet 3.7.1969). Beide wetgevingen zijn gebaseerd op de Tweede Richtlijn van de Raad van Ministers van de EG van 11.4.1967, en tonen dan ook grote overeenkomsten. Belastingplichtig in de BTW is de ondernemer, d.i. ieder die zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent met of zonder winstoogmerk. De ondernemer moet BTW voldoen terzake van leveringen van goederen en het verrichten van diensten. Evenzo is de invoer van goederen belast. De Ned. wet kent twee tarieven: 16 % als het normale tarief en 4 % als een verlaagd tarief voor m.n. genoemde leveringen en diensten (in het algemeen de eerste levensbehoeften).

De Belg. wet kent vier tarieven: 20 % als het normale tarief, 6 % als het verlaagde tarief (in het algemeen voor de eerste levensbehoeften en diensten van sociale aard), met een tussentarief van 15 °/o voor in het algemeen dagelijkse levensbehoeften en bepaalde diensten van sociale, economische of culturele aard, en een verhoogd tarief van 25 % voor luxegoederen. Naast deze tarieven geldt een nultarief voor uitgevoerde goederen en bevatten de wettelijke regelingen vrijstellingen voor diensten met een sociaal karakter zoals die van artsen, ziekenhuizen en onderwijs, maar ook het verlenen van krediet, verzekeringen e.d. Het verschil tussen een nultarief en een vrijstelling is dat in het eerste geval de op de goederen drukkende voordruk (BTW op grondstoffen enz.) wordt gerestitueerd of verrekend, terwijl dit in het laatste geval niet plaatsvindt. De voordruk blijft op vrijgestelde diensten dus drukken.

Het tijdstip waarop de BTW verschuldigd is, wordt bepaald door het moment waarop de factuur wordt uitgereikt. De factuur is derhalve van grote betekenis voor de heffing, en beide wetgevingen bevatten dan ook uitgebreide bepalingen met betrekking tot de te voeren administratie. In beide wetgevingen zijn bijzondere regelingen opgenomen voor kleine ondernemers en de landbouw. Op grond van een besluit van de Raad van Ministers (21.4.1970) betreffende de vervanging van de bijdragen van de lidstaten door eigen middelen van de EG, is inmiddels een voorstel voor de Zesde Richtlijn gepubliceerd, waarin een uniforme grondslag aan de in de lidstaten geldende BTW-wetgevingen wordt gegeven. Het motief voor de uniforme grondslag is gelegen in het feit dat maximaal 1 % van deze grondslag direct naar de EG-kas zal vloeien. De 1 %-heffing zou op 1.1.1975 in werking moeten treden, maar is tot een latere datum uitgesteld.

LITT. J.Reugebrink, Omzetbelasting (1973).