bn. en bw. (-er, -st),
1. zoals het behoort, betamelijk: een behoorlijk gedrag; gedraag je behoorlijk;
2. vereist: met behoorlijke aandacht iets verrichten;
3. toonbaar, bruikbaar, om mee voor den dag te komen: die jas is nog heel behoorlijk; vrij groot: hij heeft een kapitaal; als bw.: flink, in vrij hevige mate: het is behoorlijk koud; iemand behoorlijk op zijn nummer zetten, op af doende wijze.