Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Autonomie

betekenis & definitie

[Gr. autos, zelf, nomos, wet], v.,

1. de bevoegdheid als staat of als nationale eenheid om zichzelf wetten te geven; zelfregering;
2. de bevoegdheid van rechtsgemeenschappen van lagere orde dan de staat om algemeen bindende voorschriften te geven in eigen aangelegenheden;
3. zelfstandigheid met betrekking tot economische verhoudingen;
4. onafhankelijkheid van de geest van de mens als geestelijk wezen.

BIOLOGIE.

Worden de levensverschijnselen als niet uit fysisch-chemische oorzaken verklaarbaar opgevat, dan spreekt men van autonomie: de levensverschijnselen zouden door specifiek vitale wetmatigheden worden beheerst. De bekende interpretatie die H. Driesch van de autonomie gaf (zie entelechie) is nu wel achterhaald, maar dit geldt niet voor de autonomie in het algemeen (zie vitalisme), zie autonoom.

FILOSOFIE.

Bij de Grieken was autonomie een centraal politiek begrip. Er werd mee aangeduid dat men als politieke eenheid naar eigen wetten kon leven, in tegenstelling tot afhankelijkheid van een vreemde (externe) macht, of overheersing door een tiran (zie heteronomie). Sofokles gebruikte het begrip ook in ethische zin ter aanduiding van een innerlijk zelfstandige houding.

Na de middeleeuwen waarin het autonomiebegrip niet werd gehanteerd, werd het begrip pas vanaf de 17e eeuw weer gebruikt, en wel in hoofdzaak als juridische categorie. In die betekenis staat het voor de aan instanties en/of personen toekomende competentie om, binnen de door de staat geregelde rechtsorde, eigen rechtsregels te stellen.

Bij Kant werd autonomie in relatie gebracht met de rede-idee: wanneer de rede het eigenlijke middel is tot kennis en beoordeling van (aspecten van) de werkelijkheid en de mens naar zijn aard als redelijk wezen moet worden beschouwd, dan houdt dit in dat de beginselen van ware kennis, maar ook van godsdienst, moraal, politiek enz. met de menselijke natuur als zodanig gegeven zijn. Anders gezegd betekent dit dat de mens in kwesties van morele, religieuze en politieke aard niet afhankelijk is van instanties buiten hem. Het beroep op het geweten is van beslissend gewicht.

De geschiedenis van de westerse geest kan men beschrijven in termen van een beweging naar een steeds belangrijker mate van autonomie, als een strijd om bevrijding. Niet alleen bevrijding van de macht die de natuur uitoefent, maar ook bevrijding van bevoogding, autoritair gezag, tradities, ideeën, normen enz. Hiermee in verband staat de eis van vrijheid van geloof en geweten, meningsuiting, zie verdraagzaamheid e.d. zie mondigheid, [prof. dr. G.A. van der Wal].

LITT. N. Hartmann, Ethik (1935).

PSYCHOLOGIE.

Het zelfstandig kunnen handelen en denken van de persoon komt tot uiting in vertrouwen in zichzelf en onafhankelijkheid. Reeds vroeg in de ontwikkeling van het kind kunnen wij zijn streven naar autonomie waarnemen. Rond het tweede levensjaar zien wij hoe de peuter zich bewust wordt van wat hij kan en wil en dit gaat uitproberen. Het ‘nee’-zeggen, het toetsen van zijn wil aan die van de volwassene, is een duidelijke uiting hiervan. Daarnaast moet ook de puberteit genoemd worden als een levensperiode waarin het streven naar autonomie een uiterst belangrijke plaats inneemt.

LITT. L.J. Stone en J. Church, Childhood and adolescence (1968); E.H. Erikson, Het kind en de samenleving (7e dr. 1974).

RECHT.

In het staatsrecht: regeling èn bestuur van de eigen zaken, van de eigen huishouding van b.v. gemeente of prov. Hoewel het woord letterlijk zelfwetgeving betekent, valt dus ook bestuur eronder. Autonomie dient in deze betekenis vooral te worden onderscheiden van het zgn. medebewind. Voor autonomie werd vroeger (nogal misleidend) ook wel de term zelfbestuur gebruikt.

In het internationaal privaatrecht is autonomie het leerstuk betreffende de bevoegdheid van partijen op hun onderlinge verhouding een bepaald rechtsstelsel toepasselijk te verklaren, daardoor ook wel partij-autonomie of rechtskeuze genoemd. Het belangrijkste is de (partij-)autonomie bij handelstransacties en vergelijkbare overeenkomsten, waarin de contractanten vaak een dergelijke rechtskeuze als beding opnemen. Tegenwoordig wordt de collisierechtelijke autonomie (‘kiesvrijheid’) onderscheiden van de internrechtelijke of materieelrechtelijke autonomie. De collisierechtelijke autonomie houdt in, dat partijen subjectief, door het uitbrengen van hun rechtskeuze, hun relatie in haar geheel onderwerpen aan de gekozen wet met uitsluiting van de objectief betrokken wetten, d.w.z. de rechtsstelsels waarmee die relatie, in objectieve zin (dus: geheel onafhankelijk van die rechtskeuze), verband houdt. In een systeem van collisierechtelijke autonomie wordt ook het dwingende recht van de objectief aangeknoopte wet d.i. het rechtsstelsel dat, zonder rechtskeuze, op grond van objectieve aanknoping toepasselijk zou zijn — uitgeschakeld; deze wet wordt dan ter zijde gesteld door de regels van het gekozen rechtsstelsel. De materieelrechtelijke autonomie beweegt zich op een ander vlak.

De vrijheid van partijen wordt hier beperkt door de grenzen, gesteld door het dwingend recht van de objectief aangeknoopte wet. Slechts voorzover dit dwingende recht aan partijen daartoe ruimte laat, mogen zij door een rechtskeuze een ander rechtsstelsel inschakelen.

Deze autonomievorm verschilt in wezen niet van de contractvrijheid die voor zuiver internrechtelijke relaties geldt. Het is een probleem van interpretatie van de overeenkomst, of partijen bij het ‘kiezen’ van een rechtsstelsel de collisierechtelijke dan wel de materieelrechtelijke keuze hebben bedoeld. Een andere vraag is, in hoeverre het Ned. en Belg. internationaal contractenrecht collisierechtelijke autonomie kent. Uit enige arresten van de Hoge Raad en Hof van Cassatie wordt afgeleid, dat deze autonomie inderdaad rechtens geldt, zij het met enkele beperkingen, waarover echter nog geen volledige duidelijkheid bestaat. Het verschijnsel van rechtskeuze komt ook buiten het contractenrecht voor, b.v. in huwelijkse voorwaarden en in alimentatie-overeenkomsten.

Men treft in testamenten wel eens een clausule aan, waarbij een bepaald rechtsstelsel door de testateur wordt aangewezen als toepasselijk op de vererving van de nalatenschap. Of deze en dergelijke vormen van rechtskeuze naar Ned. en Belg. internationaal privaatrecht ook buiten de grenzen van de materieelrechtelijke autonomie moeten worden erkend, valt te betwijfelen. Art. 121, lid 4 Ned. BW bevat een verbod voor partijen bij huwelijkse voorwaarden om in algemene bewoordingen te bepalen, dat hun verhouding zal worden geregeld door een buitenlandse of een afgeschafte wet. Dit verbod geldt echter, volgens de heersende opvatting, alleen voor in Nederland bij notariële akte opgemaakte huwelijkse voorwaarden.

automutilatie.

LITT. J.E.J.T. Deelen, Rechtskeuze in het Ned. internat, contractenrecht (1965); R. van der Elst, L’autonomie de la volonté (in: Liber amicorum L. Fredericq, 1965).