Tweeschelpig, bn. met twee schelpen.
*...SCHILLIG, bn. met dubbele schil (van vruchten enz.).
*...SLACHTIG, bn. van het mannelijk en van het vrouwelijk geslacht; op het land en in het water levende; een - mensch, hermaphrodiet; een - dier, amphibie.
*...SNARIG, bn. met twee snaren.
*...SNEDIG,
*...SNIJDEND,
*...SNIJDIG, bn. aan weêrskanten snijdende.
*...SPALT, v. gmv. oneenigheid, twist, tweedragt.
*...SPLETIG, bn. met twee spleten.
*...SPRAAK, v. (...aken), gesprek tusschen twee personen, † dialoog.
*...SPRONG, m. (-en), plaats waar een weg zich in tweeën scheidt, scheiweg.
*...STAARTIG, bn. met twee staarten.
*...STEMMIG, bn. met twee stemmen; - lied, gezang, stuk, duo.
*...STRIJD, m. gmv. tweegevecht; inwendige strijd, strijd met zich zelven, besluiteloosheid.
*...TAKKIG, bn. met twee takken, gaffelvormig.
*...TAL, o. (-len), twee, twee stuks.
*...TALLIG, bn. - stelsel, -e rekening, wijze om alle cijfers door 1 en 0 uit te drukken.
*...TANDIG, bn. met twee tanden.
*...TONGIG, bn. met twee tongen; (fig.) dubbeltongig; valsch, bedriegelijk.
*...VAKKIG, bn. met twee vakken of afdeelingen; (plant.) met twee holligheden.
*...VECHTER, m. (-s), duellist.
*...VERWIG, bn. tweekleurig.
*...VINGERIG, bn. met twee vingers.
*...VLAKKIG, bn. met twee vlakken.
*...VLEUGELIGEN, m. mv. soort insekten.
*...VORKIG, bn.
*...VORMIG, bn.
*...VOUD, o. dubbel.
*...VOUDIG, bn. -HEID, v. dubbelheid, het dubbel.
*...WEG, m. (-en), weg die in twee rigtingen loopt, kruisweg.
*...WERF, bijw. twee maal.
*...WIJVERIJ, v. gmv. het leven met twee vrouwen; dubbel huwelijk, † bigamie.
*...ZADIG, bn.
*...ZANG, m. (-en), dubbelspel, duo.
*...ZIJDIG, bn. met twee zijden of kanten; (plant.) naar tegenovergestelde zijden.
*...ZINNIG, bn.,
*...ZINS, bijw. dubbelzinnig, van tweeërlei beteekenis.