Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 07-06-2017

Depri

betekenis & definitie

Depri - informeel en voornamelijk jeugdtaal voor ‘terneergeslagen, somber’. Het woord depri komt in dezelfde betekenis voor in de Duitse jeugdtaal.

Het verhaal wil dat secretaris Bakker onlangs een beetje depri was. Haagse Post, 16-11-89

Soms zit ik hier op mijn zolder te simmen en weet ik niet waarom. De meeste tijd ben ik ‘depri’. Boudewijn Büch: Het dolhuis, 1987

Pakweg vijf jaar geleden bestonden woorden als ‘dombo’, ‘aso’, en ‘cd-tjes’ helemaal niet. Net zo min als ‘depri’ en ‘videoclip’. Kijk, februari 1988

Het gaat hartstikke slecht met de natuur, geeft hij toe, zozeer zelfs dat het hem persoonlijk bijna ‘depri’ maakte. HP/De Tijd, 22-11-96

En als hij een beetje ‘depri’ was, trok hij zich een half jaar terug op zijn landgoed. Elsevier, 08-02-97

Ik was gewoon even een beetje moe & depri. Nieuwe Revu, 10-12-97

als zelfstandig naamwoord: ‘depressief persoon; somber iemand; kankeraar.

De afdeling preventie van het Riagg in Nijmegen heeft daarom samen met de Katholieke Universiteit Nijmegen een ‘anti-baalcursus’ ontwikkeld voor de depri’s op school. Psychologie, december 1996

De ene, een hilarische depri, vertelde dat hij in Venetië waanzinnig verliefd wilde worden op een Italiaanse en dan met haar een gondeltocht wilde maken. HP/De Tijd, 16-05-97

als voorvoegsel in samenstellingen.

Het was in zo’n ultrahippe, depri-muziek draaiende, Amsterdamse nachtdiscotheek. Nieuwe Revu, 15-11-96