NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Fabricius, franciscus (1)

betekenis & definitie

FABRICIUS (Franciscus) (1), geneesheer en dichter, geb. te Roermond omst. 1510, overl. na 1552. Hij studeerde de letteren te Keulen en onderscheidde zich vooral in het Grieksch en Latijn. Daarna studeerde hij de geneeskunde, was als zoodanig te Deventer werkzaam, daarna te Aken, waar hij door het bronwater veel genezingen bewerkte en waar hij zeker in 1545 en 1552 verbleef. Hij ontleedde dit water en beschreef het in een boek, dat, driemaal herdrukt, groot gezag onder de geneesheeren van zijn tijd verkreeg. Hij schreef ook verzen en o.a. een latijnsche vertaling in vers van het lang aan St. Gregorius van Nazianze toegeschreven treurspel Xgiawg naaxwv. Zijn verzen zijn middelmatig maar correct van stijl. Na 1552 is niets meer van hem bekend.

Zijn werken zijn: ThermaeAquenses, sive de Balneorum naturalium, praecipue eorum quae sunt Aquisgrani et Porceti, natura et facultatibus, et qua ratione illis

utendum sit liberperutilis (Col., Jaspar Gennepaeus, 1546, 4o., Id. ib., Maternus

Cholinus, 1564, 12o., It ib., Joës Kirchius, 1617, 8o.); Consilia dearthriditis praeservatione et curatione (Francofurt, 1592); Div. Gregorii Nazianzeni theologi Tragedia Christus patiens, latno carmine reddita, per Franciscum Fabricium, Roermondanum, medicum Aquisgranicum (Antverpiae, Strelius, 1550, 8o.).

Zie: Z.J. Thonissen in Biogr. nat. de Belgique VI (1878) 819-20 en de daar aangeh. bronnen als Paquot enz.

Flament

< >