NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Fabricius, franciscus (2)

betekenis & definitie

FABRICIUS (Franciscus) (2), geb. te Amsterdam 10 April 1663, gest. te Leiden 27 Juli 1738. Hij was de zoon van Johannes Fabricius, predikant te Nieuwkerk, en van Katharina Felbier,inhet huis van wier vader hij geboren en na der ouders vroegtijdigen dood liefderijk opgevoed werd. Eerst aan het amsterdamsch athenaeum. daarna (sinds 1681) te Leiden gestudeerd hebbende, werd hij 1687 predikant te Velzen, waar hij ook, 20 Febr. 1690, huwde met Anna van Teylingen, die hem een zoon, Johannes, schonk, reeds op 24-jarigen leeftijd overleden. Hij vertrok naar Leiden en deed daar intrede 7 Mei 1696, predikant blijvend, ook na zijne benoeming tot hoogleeraar, zoodat hij 24 Nov. 1737 zijn 50-jarige evangeliebediening herdenken kon, meteene leerrede over ps. 34,12-19. Hoogleeraar werd hij in 1705 in de plaats van Jac. Trigland, 15 Dec. oreerende De Christo unico ac perpetuo ecclesiae fundamento. Hij gaf dogmatiek naar het compendium van van Til (die indertijd zijne studenten ƒ 18 voor het exemplaar had laten betalen!) in gematigd coccejaanschen en weinig polemischen geest. Meer dan dogmaticus was hij practisch theoloog, in het bijzonder homileet, en in die hoedanigheid droegen curatoren hem eene nieuwe waardigheid, die van hoogleeraar in de welsprekendheid op, ambt door hem 17 Juni 1722 aanvaard met eene rede De oratore sacro en waarin hij de ars oratoria heeft geleerd naar de beginselen van Petrus Francius, wiens onderwijs hij aan het amsterdamsch athenaeum had mogen genieten, Francius den smaakvollen redenaar, van nature en door oefening even voortreffelijk, in wiens schaduw Fabricius niet kon staan. Zoo althans is de indruk door zijn overgebleven oraties gewekt, De scholis prophetarum (toen hij voor de eerste maal het rectoraat nederlegde), De scriba, docto in regno coelorum (bij de tweede maal, 1717), De provida christianipraesertim theologi senectute (bij de vierde maal, 1737), zijn zwanenzang, waarin hij zich een sterfbed wenschte als van Rivetus en Witsius. Verder nog van onzen smaak liggen zijne talrijke leerredenen, in 't Latijn gesteld en uitgegeven, in vertaling uitgesproken, theologische verhandelingen, De impositione nominis Evae (1711), De impositione nominis Noachi(1712), De impositione nominis Sethi (1712) en vele andere.

Het bekendst is de rede geworden, door hem gehouden, toen hij voor de derde maal het rectoraat neêrlegde, 8 Febr. 1725, herinneringsdag immers van het 150-jarig bestaan der hoogeschool. Hij sprak toen in de Pieterskerk (‘dewijle het gehele geleerde Holland tot deze plechtelijkheit is komen toevloeyen en de grote gehoorzaal onzer hogeschole, alhoewel anderzins ruim genoeg, zulk ene menigte niet omvatten konde’) over de geschiedenis der hollandsche akademie, hare lotgevallen uitvoerig herdenkend, haren roem ten hemel heffend. Bij de vermelding der mannen, die dien roem hadden vermeerderd, herdacht hij ook het bezoek van den Czaar aller Russen, die ‘den felkouden nacht in een gering jacht op den Rhijn, die gelukkig den drempel onzer hogeschool bespoelt, voor de deure onzer academie’ doorbracht en om vijf uur al bij Boerhaave ten bezoek ging. Hij kon niet vermoeden, dat de keizer dienzelfden dag, dat hij zijne rede uitsprak, overleden was. De oratie is vertaald door Dirk Smout, versierd met portretten en twee prenten: de stoet bij gelegenheid der inwijding, en het beleg en ontzet der stad. De vertaler droeg zijn werk op aan F.'s vrouw Anna van Teylingen en aan hare zuster Joanna, gehuwd met den bekenden leidschen burgemeester Johan van den Bergh.

Na zijn verscheiden hield prof. J.v.d. Honert de lijkrede, op het einde waarvan hij allen vrienden des overleden hoogleeraars diens laatsten groet overbracht, van hem die nu was heengereisd ‘naar de hemelsche synode’. Deze lijkrede, Joh. van den Honert,T.H.filii, Oratio de vita ac obitu F. Fabricii, gaat vooraf aan de uitgave van alle 's mans werken: F. Fabricii Opera omnia philologico-theologica, exegetica et oratoria, quatuor voluminibus comprehensa (Lugd. in Bat., Luchtmans, 1740 in 40.). Voorin vindt men het uiterst fraaie portret des hoogleeraars door C. de Moor, geëtst door P. van Gunst, vrij wat fraaier, naar wezen en uitvoering, dan het portret vóór Smout's vertaling der rede op 8 Febr. 1725. Op het schutblad van het exemplaar ter leidsche bibliotheek staat geschreven: ‘In memoriam dilectissimi et amantissimi conjugis Bib. Lugd. Bat. D.D.D. vidua ejus sanctissima Anna van Teylingen’. De leidsche senaatskamer bezit zijn portret, twee jaren vóór zijnen dood geschilderd door H. van der Mij, in toga, met lange witte haren, rechts op den achtergrond een zuil, op welker voetstuk staat 1 Cor. III 2. Als sterfdatum 21 Juli.

Wat hij schreef, vindt men in de bovengenoemde uitgave verzameld. Aan het exemplaar der Oratio in natalem CL academiae batavae quae est Lugd. Batav., ter leidsche bibliotheek, gaat vooraf in handschr. (waarschijnlijk van Ger. Wolff) een Kort verhael van het gepasseerde in het Ille jubilé vande Univ. te Leyden geviert den 8 Febr. 1725, benevens eenige gedrukte stukken en latjnsche gedichten.

Zie: Joh. van den Honert, genoemde lijkrede; Boekzaal op de jaren 1721, 1722, 1725, 1737, 1738; Siegenbeek, L. Hoog. II, 167 vlgg.; Schotel, Kerk. Dordr. II, 299 n. 7; Sepp, Joh. Stinstra I, 140, 162-166; Glasius, Godg. Ned. I, 454 vlg.; Blok en Martin, De senaatsk. der l. univ. 38 vlg.

Knappert

< >