gymmen - regelmatig werkwoord
uitspraak: gym-men
1. lichamelijk bezig zijn, meestal samen met anderen
♢ we gaan vanmiddag lekker gymmen in de sportzaal
Regelmatig werkwoord: gym-men
ik gym
jij/u gymt
hij/zij gymt
wij/zij/jullie gymmen
ik/jij/u/hij/zij gymde
wij/zij/jullie gymden
hij heeft gegymd
Gepubliceerd op 14-11-2017
gymmen
betekenis & definitie