Gepubliceerd op 02-01-2020

Rhenen

betekenis & definitie

Stad op de noordoever van de Nederrijn, gelegen tegen de vrij steile helling van de zuidoostelijke uitloper van de Utrechtse Heuvelrug en nabij de Grebbeberg. Door verlegging van de bedding kwam Rhenen omstreeks 1200 aan de hoofdstroom van de Rijn te liggen en verkreeg zij de bisschoppelijke watertol.

Hoewel de stad niet direct aan het water ligt en nooit een haven heeft gehad, werd zij een belangrijke nederzetting. Tussen 1230 en 1258 kreeg Rhenen stadsrechten en in 1346 liet bisschop Jan van Arkel de stad ommuren. Voor het Sticht was Rhenen belangrijk als grensvesting tegen de Geldersen. Haar groei dankt zij niet alleen aan haar strategische ligging, maar ook aan het feit dat de heilige Cunera hier werd vereerd. In 1621 verrees aan de westkant, nabij de Cuneratoren, een paleis voor de gevluchte ‘Winterkoning’ van Bohemen, Frederik V van de Palts. Na in de Franse tijd als lazaret te hebben gediend, werd het in 1812 afgebroken. Ten gevolge van haar ligging nabij de Grebbelinie, werd Rhenen in de meidagen van 1940 gedeeltelijk verwoest.

De wederopbouw van de binnenstad, die grotendeels nog tijdens de oorlog plaatsvond, geschiedde volgens de traditionele opvattingen van de Delftse School. Kort vóór de bevrijding in 1945 richtte een beschieting opnieuw schade aan, vooral in het zuidelijk deel van de stad en aan de Cunerakerk.