uit 1961 daterende wet die tot doel heeft het beschermen van cultuurhistorische monumenten. Een monument wordt in de wet gedefinieerd als een zaak die ouder is dan vijftig jaar en van algemeen belang is door haar schoonheid, wetenschappelijke of volkskundige waarde.
Ook terreinen waarop dergelijke zaken staan of waaraan geschiedkundige herinneringen verbonden zijn, kunnen een monument zijn.De Monumentenraad ontwerpt voor iedere gemeente een voorlopige monumentenlijst. Door plaatsing op de definitieve lijst, die door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur wordt vastgesteld, is een monument beschermd; er mag niets mee worden gedaan zonder een vergunning van de minister (overigens is dit al zo vanaf de bekendmaking van het voornemen tot plaatsing op de lijst). De wet biedt ook de mogelijkheid om beschermde stads- en dorpsgezichten op een lijst in te schrijven. Alvorens de minister de lijst vaststelt — waarvoor hij de instemming van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer behoeft — moet hij de Monumentenraad, de betrokken gemeenteraad, Gedeputeerde Staten en de Rijksplanologische Commissie horen.
Onder een beschermd stads- of dorpsgezicht verstaat men een groep van onroerende zaken met inbegrip van bomen, wegen, straten, pleinen, grachten, bruggen enz. die te zamen met een of meer monumenten een geheel vormt. Het behoud van het geheel moet wegens zijn bijzonder karakter in het algemeen belang zijn. Binnen een jaar na plaatsing op de lijst moet de gemeenteraad het bestemmingsplan vaststellen of herzien dat die bescherming beoogt.
De wet bevat ook een regeling krachtens welke alleen door de minister aangewezen personen of instellingen bevoegd zijn archeologische opgravingen te verrichten en vondsten eigendom worden van de opgraver en niet van de grondeigenaar. Eventuele schade moet worden vergoed door het Rijk of door de persoon die het graafwerk heeft verricht. Geen schadevergoeding is mogelijk bij plaatsing op de monumentenlijst. Provincies en gemeenten hebben de bevoegdheid een (aanvullende) Monumentenverordening te maken en kunnen op grond daarvan een eigen subsidiebeleid voeren.