Wat is de betekenis van zweem?

m., lichte schijn, aanduiding, spoor of lichte graad: er is geen zweem van te bespeuren ; met een zweem van plechtige ernst; een zweem van hoop bleef mij nog over. ZWEEMPJE, o. (-s): er klonk een zweempje ironie in zijn stem.

zweem - Zelfstandignaamwoord 1. spoor. ♢ Er was geen zweem van berouw te herkennen. zweem - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemen ♢ Ik zweem 2. gebiedende wijs van zwemen ♢ zweem!...

zweem - zelfstandig naamwoord 1. klein beetje ergens van ♢ hij toonde geen zweem van angst Zelfstandig naamwoord: zweem de zweem het zweempje

s., swym.

m., zweempje (lichte schijn; uiterlijk schijntje; zwakke gewaarwording en ’t blijk daarvan): fig. een zweem(pje) van ironie; geen zweem van berouw, d.i. schijntje, bewijs.

(zwe:m) m. (-pje) uiterlijke, lichte schijn: een van een blos; een van schuld ; geen van berouw; er is geen van oprechtheid.

m., lichte schijn, aanduiding, spoor of lichte graad: zonder een van twijfel.

ZWEEM, m. lichte schijn: er is geen zweem van te bespeuren; er ligt geen zweem van schuld op haar gelaat, op haar gelaat leest men niets dan onschuld; geen zweem van oprechtheid, niets dat naar oprechtheid gelijkt of er aan kan doen denken. ZWEEMPJE, o. (-s).

Zweem, m. (B.m. en v.), gmv. gelijkenis, betrekking; er ligt geen - van schuld op haar gelaat, op haar gelaat leest men niets dan onschuld; geen - van opregtheid, niets dat naar opregtheid gelijkt, of er aan kan doen denken. *-EN, ow. gel. (ik zweemde, heb gezweemd), eenige gelijkheid hebben, min of meer overeenkomen met; overhellen tot (van kleure...