Thuisblijven
(bleef thuis, is thuisgebleven), in huis blijven, niet uitgaan ; ergens niet heengaan ; b.v. uit de school wegblijven : moet ik nu weer alleen thuisblijven ? —(fig.) hij kan wel thuisblijven, hij behoeft het in het geheel niet te beproeven ; daarmee kon hij wel thuisblijven, dat is van hoegenaamd geen belang, daarmee behoeft hij niet aan te k...