Onwetend
bn. bw. (-er, -st), 1. onkundig, geen kennis bezittende: het onwetende kind; onwetend zondigt men niet-, de onwetende menigte; 2. (vero., Zuidn.) niet bekend (met): onwetend van het gevaar dat hen dreigde; 3. bw., zonder te weten wat men doet.