Wat is de betekenis van Onwetend?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onwetend

bn. bw. (-er, -st), 1. onkundig, geen kennis bezittende: het onwetende kind; onwetend zondigt men niet-, de onwetende menigte; 2. (vero., Zuidn.) niet bekend (met): onwetend van het gevaar dat hen dreigde; 3. bw., zonder te weten wat men doet.

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onwetend

onwetend - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-we-tend 1. er niet van op de hoogte zijn ♢ een onwetend kind kun je dat niet kwalijk nemen Bijvoeglijk naamwoord: on-we-tend de/het onwetende ... Synoniemen...

2025-07-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

onwetend

onkundig, onbewus.

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onwetend

adj., ûnwit(t)end, ûnkundich.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onwetend

bn., bw. (onkundig, geen kennis bezittend): wat zijt ge nog onwetend! hij is onwetend van gevaar; ik heb hem onwetend leed gedaan.

2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onwetend

(on'we:tənt) bn. en bw. (-er, -st) geen kennis bezittend : -e kinderen; van gevaar; zondigt men niet. Syn. → dom.

2025-07-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onwetend

bn. en bw. (-er, -st), 1. onkundig, zonder kennis: het onwetende kind; 2. bw., onbewust.

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onwetend

bn. bw. (-er, -st), onkundig, geen kennis bezittende : het onwetende kind; hij is daarvan nog onwetend; iem. van iets onwetend laten; onwetend zondigt men niet; de onwetende menigte, het gepeupel, de groote hoop. ONWETENDHEÏD, v. onbekendheid met iem. of iets; onkunde.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Onwetend

zie Dom.