Ontroeren
(ontroerde, heeft en is ontroerd), 1. aandoen, in het gemoed treffen, hetzij door verblijdende of bedroevende omstandigheden: geen kwelling zeil mijn vrij gemoed ontroeren; zijn woorden hadden haar nog meer ontroerd. 2. (onoverg., w. g.) aangedaan worden: ontroer dan, aarde, en gruw!