Wat is de betekenis van muller?

muller - Bijvoeglijk naamwoord 1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van mul

Zie A.J. M. von Daehne.

Müller - zie J. Limburg.

Johannes P. (1801-4 1858), Duits fysioloog en anatoom, hoogl. o.a. te Berlijn, voorvechter van een moderne morfologisch-fysiologische geneeskunde.

molenaar, mulder.

1) J.. → Regiomontanus; 2) F. (1749/1825), Duitsch schilder en teekenaar; 3) H. (1876/1931), Duitsch soc.-dem. politicus; 4) J. P. (1801/’58), Duitsch physioloog; 5) F. (1817/'81), Ned. bibliograaf en kunstkenner: 6) F. M. (1823/1900), Duitsch oriëntalist; 7) P.L. (1842/1904), Ned. geschiedkundige.

1° Frederik, Ned. Klassiek philoloog. * 26 Febr. 1883 te Haarlem. 1919-’21 prof. te Amsterdam, sinds 1921 te Leiden in Lat. taal- en letterkunde en Rom. oudheden. Werken: Lat. Syntaxis (1917); Lat. woordverklaringen op semantisch-taalhist. grondslag (1918); Grieksch Wbk. (1919); Lat. Wbk. v. J. v. Wageningen (41929); Gr. Kunstgesch. (1922...

1° Adam Heinrich, Duitsch staatsrechtkundige en economist. * 30 Juni 1779 te Berlijn, † 17 Jan. 1829 te Weenen. Na rechten, philosophie, theologie en natuurwetenschappen te hebben bestudeerd en vele reizen gemaakt te hebben in Denemarken, Zweden, Polen, Oostenrijk, werd hij in 1805 Katholiek; hij was bevriend met Friedr. Schlegel, Zach....

('mullər) 1. (Johann) Duits geneeskundige, ° 1801 te Koblenz, ✝ 1858 te Berlijn; fysioloog. 2. (Max) Duits taal- en godsdiensthistoricus, ° 1823 te Dessau, hoogleraar te Oxford waar hij 1900 ✝; door zijn verzameling Sacred books of the East grondlegger der vergelijkende godsdienstgeschiedenis. ➝ godgeleerdheid. 3. (Paul) Zwitsers schei...