Lap
I. m. (-pen), 1. stuk doek of stof, groot of klein: een lap voor een japon; een lapje om de vinger doen, wanneer men zich gesneden heeft; — minachtend voor: afgescheurde lap, flard, vod: de lappen hangen er bij; een pop van ouwe lappen; een gezicht van ouwe lappen, een huilerig, lelijk gezicht; — dat is ee...