Handen
(handde, heeft gehand), (voor de hand) passen, geschikt zijn: die spade handt mij niet, ik kan er niet gemakkelijk mee overweg ; — dat werk handt mij niet, het gaat mij niet gemakkelijk af; — het handt hem goed, hij heeft er goed de slag van ; — (gew.) het handt hem niet, hij heeft er geen zin in, hij d...