Wat is de betekenis van getijde?

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

getijde

getijde - Zelfstandignaamwoord 1. (astronomie) de periodieke verandering van de waterstand ten gevolge van de stand van de maan In de Noordzee zijn de getijden niet zo extreem als op de Bretonse kust. 2. (religie) een van de acht officies die het dagritme van een klooster bepalen ...

2025-07-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

getijde

getijde - zelfstandig naamwoord uitspraak: ge-tij-de 1. de afwisseling van hoog en laag water bij de zee ♢ wat voor getijde is het nu? Zelfstandig naamwoord: ge-tij-de het getijde de get...

2025-07-28
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Getijde

Tijdperk, tijdruimte. Ook tijdperk, dat geregeld terugkomt. Feestgetij, wraakgetij, hooggetij, getijdenboek, jaargetijde, daggetijde, eeuwgetijde. De tooi der getijden. Getijdentafel. Vischgetij (eb of vloed, dag of nacht, waarin het beste gevischt kan worden).

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

getijde

(gə'tijdə) o. (-n) [tijd] I. Eig. tijdruimte : de vier -n van het jaar; jaar-. II. Metn. 1. geregelde afwisseling in het stijgen of dalen van het zeewater, tweemaal binnen de tijdruimte van 24 uur; hoog, laag, vallend -. Gez. als 't getij of ’t tij verloopt, verzet men de bakens, bij veranderde omstandigheden, treft men andere...

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Getijde

GETIJDE, o. (-n), ook GETIJ, in Zuidn. GETIE, eene bepaalde tijdruimte: de vier getijden (of jaargetijden), lente, zomer, herfst en winter; wat zijt gij (het Haagsche bosch) schoon in elk getij; (Zuidn.) elk der vier deelen van den dag, die door een maaltijd gescheiden zijn, (ook) het maal zelf: een getie is 21/2 uur werkens; het getie nadert; tijd...

2025-07-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)