Flets
I. v. (-en), (Zuidn.) flensje. II. bn. bw. (-er, -t), 1. bleek en bloedeloos, niet gezond: er flets uitzien; 2. van de ogen: niet helder, mat; flets uit zijn ogen kijken; — fletse kleuren, niet helder, dof; 3. slap, verlept: de bloemen hangen er flets bij; 4. (inz. Zuidn.) flauw van smaak: flets brood; &...