Gepubliceerd op 12-09-2021

Pandrecht

betekenis & definitie

Dit is een zakelijk recht, gevestigd op een roerende zaak, waarop een schuldvordering kan worden verhaald bij voorrang boven andere crediteuren. Voor pandrecht is dus allereerst noodig een schuld, welke de schuldenaar aan den crediteur moet voldoen.

In de tweede plaats een pandovereenkomst, waarbij iemand zich verbindt tegenover den crediteur, om een pandrecht te zullen verleenen.In de derde plaats de vestiging van het pandrecht zelf. Dit geschiedt:

1e. bij roerende voorwerpen en papier aan toonder, door overgave der zaak in de macht van den pandhouder (den crediteur) of van een derde, die het pand voor partijen bewaart.
2e. bij papier aan order door overgave van het papier in de macht van den pandhouder of van een derde, met endossement op dat papier.
3e. bij schuldvorderingen op naam, door kennisgeving der verpanding aan den derde, tegen wien het verpande recht kan worden uitgeoefend, b.v. A heeft een vordering wegens geleend geld op B. A verpandt deze vordering aan C. Nu moet deze verpanding worden meegedeeld bij een brief of per deurwaardersexploit aan B.

Geen pandrecht op zaken, die de pandgever behoudt

Het pandrecht is onbestaanbaar op zaken, die in de macht van den pandgever verblijven. De pandhouder heeft het recht om het pand (bij diefstal of verlies) van iederen houder op te eischen met de actie, vermeld in art. 2014 B. W.

Onbevoegdheid van den pandgever

Indien iemand onbevoegd was om een bepaalde zaak te verpanden, kan de werkelijke eigenaar, aan wien de zaak is ontvreemd of die de zaak heeft verloren, haar opvorderen van den pandhouder binnen drie jaar na den diefstal of na het verlies. (Art. 2014 B.W.)

Verkoop door den pandhouder

Wanneer de schuldenaar in gebreke is om zijn schuld te voldoen, kan de pandhouder zonder rechterlijke machtiging de verpande zaak publiek verkoopen en op de opbrengst verhalen zijn vordering met rente en kosten boven andere crediteuren. Indien de pandhouder bij dit verhaal te kort komt, kan hij de overige goederen van den schuldenaar daarvoor aanspreken, doch staat dan gelijk met andere crediteuren. Dit is een verschilpunt met de verpandingen bij banken van leening krachtens de pandhuiswet van 1910. De houder van het pandhuis (bank van leening) kan uitsluitend de vordering verhalen op het pand, zoodat geen verhaal voor het tekort mogelijk is. (Zie artt. 1196 t/m 1207 B. W.)