Nederlands dichter en essayist (1920–1976). Naast Gerrit Kouwenaar was Rodenko de enige Vijftiger die zich ook theoretisch met de nieuwe poëzie bezighield, hoewel niet tot ieders tevredenheid.
Zo schreef Willem Frederik Hermans sarcastisch: ‘Stop honderd barbaarse woorden en een Duitse grammatica in een elektronische rekenmachine en wat komt eruit? Een essay van Paul Rodenko.’ In 1954 stelde hij de bloemlezing Nieuwe griffels schone leien samen, waarin hij liet zien dat de experimentele poëzie niet uit de lucht kwam vallen maar voortbouwde op tendensen die al in de Nederlandse en Vlaamse poëzie aanwezig waren sinds Gorter en Gezelle. In zijn uitvoerige inleiding geeft hij een analyse, niet alleen van de poëzie van Vijftig, maar van de hele avant-gardistische poëzie van de 20e eeuw.
Rodenko’s bloemlezing is een van de belangrijkste oorzaken geweest van de snelle acceptatie van de experimentele poëzie door het publiek, want hij werd – voor een gedichtenbundel – uitzonderlijk goed verkocht: tot 1960 waren er al vijf drukken nodig met in totaal ruim 47.000 exemplaren. Zelf publiceerde Rodenko slechts twee bundels: Gedichten (1951) en Stilte, woedende trompet (1959); uit de eerste komt het heel bekende “Bommen”. Bij een groter publiek werd hij bekend vanwege zijn talrijke prozabundels met bewerkingen van erotische verhalen uit de wereldliteratuur.
Overige werken o.a.
1956 Tussen de regels: wandelen spoorzoeken in de moderne poëzie (essays)
1959 De sprong van Münchausen (essays)