Lexicon van Sprookjes

A.J. Dekker, J. van der Kooi en prof. dr.Theo Meder (2005)

Gepubliceerd op 11-06-2020

Het oude vrouwtje: er was eens een oud vrouwtje

betekenis & definitie

ER was eens een oud, oud wiefke, Die vond een houten duitje. Ze wist niet wat ze er voor kopen zou.

En kocht een klein, klein bargje (varkentje). En 't bargje wou niet naar huus toe gaan, Of men moest het naar huus toe dragen.Toen ging ze naar de hond toe: Hond, hond, wil je bargje bieten? 't Bargje wil niet naar huus toe gaan, Of men moet het naar huus toe dragen.

- Nee, zei de hond.

Toen ging ze naar de stok toe: Stok, stok, wil je hond slaan? Hond wil geen bargje bieten, En bargje wil niet naar huus toe gaan, Of men moet het naar huus toe dragen.

- Nee, zei de stok.

Toen ging ze naar het vuur toe: Vuur, vuur, wil je stok opbranden? Stok wil geen hond slaan, Hond enz.

- Nee, zei het vuur.

Toen ging ze naar het water toe: Water, water, wil je het vuur uitdoven? Vuur wil geen stok branden, Stok enz.

- Nee, zei het water.

Toen ging ze naar de os toe: Os, os, wil je water sliene [opdrinken]? Water wil geen vuur uitdoven, Vuur enz.

- Nee, zei de os.

Toen ging ze naar het touw toe: Touw, touw, wil je os vastbiene? Os die wil geen water sliene, Water enz.

- Nee, zei het touw.

Toen ging ze naar de muis toe: Muis, muis, wil je touw doorknagen? Touw wil geen osse biene, Os enz.

- Nee, zei de muis.

Toen ging ze naar de poes toe: Poes, poes, wil je muis ophappe? Muis wil geen touw doorknagen, Touw enz.

- Ja, zei de poes.

En toen ging de poes achter de muis, En de muis achter het touw, Het touw achter de os, De os achter het water, Het water achter het vuur, Het vuur achter de stok, De stok achter de hond, De hond achter het bargje, En doe riep het oude wiefke: Koes, koes! en was het varkentje in 't hok. En toen at hij witte boontje en dronk hij zoete melk, en was het een echt tevreden bargje.

Omstreeks 1894 schreven de dames Roorda van Ameland, in het Nederlands maar vermengd met woorden uit het Amelander Stadfries, dit vooral kleinere kinderen aansprekende formulesprookje op voor de verzameling van Gerrit Jan Boekenoogen (1868-1930). Basiskenmerk van de formulesprookjes is dat ze, in tegenstelling tot de rest van de sprookjes, die binnen de grenzen van het genre door de vertellers vrij verteld kunnen worden, qua taal vast liggen, kleine variaties daargelaten. Binnen het genre formulesprookjes behoort dit vertelseltje tot de ketting- en de cumulatieve sprookjes: tot de kettingsprookjes omdat de verschillende coupletten (segmenten) als schakels in een keten aan elkaar geregen zijn, tot de cumulatieve sprookjes omdat elk segment het vorige herhaalt èn uitbreidt, totdat in het laatste de ommekeer bewerkstelligd wordt.

‘Er was eens een oud vrouwtje’ (‘The Old Woman and her Pig’) is in allerlei variaties, subtypen en bijzondere redacties daarvan bijna wereldwijd genoteerd. De redactie van het varken dat niet naar huis toe wil, vooral geliefd in Nederland de meer dan 60 verzamelde lezingen tonen dit overduidelijk aan - en Vlaanderen (21 lezingen) vinden we vooral in het Germaanse en Slavische taalgebied. Via Nederland bereikte het ook Zuid-Afrika. Soms loopt deze redactie iets anders: het vrouwtje vraagt dan bijvoorbeeld de man om de os te slachten en als deze niet wil, de galg om de man te hangen. ‘Ja’, zegt de galg, enzovoort. De oudst bekende tekst uit Nederland is een Friese van Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869) in de ‘Tredde jefte’ van De Lapekoerf en Gabe Skroor (1834). Geliefd werd deze ‘Friese’ vorm, ook in Nederland, door een kinderboek met een Friese en een Nederlandse tekst van Nienke van Hichtum (Sjoukje Maria Diederika Troelstra-Bokma de Boer, 1869-1939), Der wier ris in âld wyfke (Er was eens een oud vrouwtje, eerste druk 1908), met illustraties van Tjeerd Bottema (1884-1978).

Andere ook in ons taalgebied bekende redacties zijn die van de jongen die niet naar school wil gaan (hond stok vuur water koe slager galg; ‘A Disobedient Boy’) en de jongen die geen haver wil snijden:

Baas Jochem stuurde Joosje uit, Om haver te gaan snijden, Maar Joosje sneed de haver niet, En kwam ook niet naar huis toe.

Er volgt dan de reeks: hond (poedel) knuppel vuur water koe slager. Een variant hierop is:

Krelis, zei de boze boer, Ga naar 't land en haal wat voer.

Krelis gaat en lacht erom, En hij komt nooit weerom.

De boer roept achtereenvolgens de knuppel, het vuur, het water, de os, de slager en de beul om hulp. Ook de laatste laat het afweten (‘Beul gaat en lacht erom, En hij komt nooit weerom’):

Toen ging het boertje zelf naar 't land, Hij had zijn mes al in de hand, Hij wou den os gaan slachten, Maar 't osje gaf hem fluks een stoot, Toen was het boze boertje dood.

Water vloeide weg in 't zand, Vuurtje stak zichzelf in brand, En vrolijk sprong de knuppel Van heisa huppeldehuppel, Krelis gaat en lacht erom, En hij komt nooit weerom.

Deze redactie, die vooral in en rondom Duitsland geliefd was (‘Der Herr [Bauer, Vater] schickt den Jockel [Jochen, Jacob, Knecht] aus, Er soll den Hafer schneiden’; AT 2030E), circuleerde hier in de vorige eeuw in een bewerking van W.J. van Zeggelen (f 1879): ‘Baas Jochem stuurde Joosje in 't veld’. In Limburg was toen een Duitstalige variant algemeen bekend. De vaders zongen het terwijl ze een kind op de schoot lieten paardjerijden. Het laatste couplet luidde dan:

Da stand der Vater selbst auf, Und wollte sie allen strafen, Der Metzger schlachtet jetzt das Schwein, Das Schwein das trank das Wasser, Das Wasser lösst das Feuer, Das Feuer brennt den Pudel, Der Pudel beisst den Jacob, Der Jacob schneit den Hafer, Und kam jetzt schnell nach Hause.

Vooral door de gebroeders Grimm bekend werd een variant hiervan (‘The Pear Will Not Fall’) die begint met een peer die niet van de boom wil vallen. Jockel moet hem eraf schudden, maar doet dit niet, enzovoort. De gebroeders Grimm namen in de eerste editie (1812) van hun Kinderund Hausmärchen een tekst uit Zwitserland op: ‘Das Birnli will nit fallen’ (nr. 72). Tot Nederland lijkt deze echter niet doorgedrongen. Wel tot ons taalgebied, in elk geval tot Vlaanderen, drong de volgende redactie (‘Mouse Eats Old Couple's Cheese) door: een muis wil een korentje eten, een rat de muis bijten, een kat de rat pakken, een hond de kat bijten, een stok de hond slaan, een vuur de stok branden, een water het vuur blussen, een koe het water drinken. Deze als lied gezongen redactie eindigt met het couplet:

Daar kwam een meken gelopen, Een meken van alle gelijk.

't Was om dat koetje te melken:

Ik gaf dat meken gelijk.

Het meken, de koe, het water, het vuur, De stok, de hond, de kat, de rat, De rat, de muis en 't koren!

't Was alles, 't was alles verloren!

Wij zijn nu wederom al bijeen, Wij moeten nu gaan verhuizen.

Er is veel gespeculeerd over een diepere betekenis van dit ogenschijnlijk zo onschuldige en kinderlijke kettingsprookje, dat oefening verschaft in geheugen- en opzegtechnieken. De aanleiding hiertoe is het zogenaamde ‘Had gadja’ (Het geitje), een lied dat J.C. Wagenseil in 1699 in een verzameling joodse paasliederen (Belehrung der jüdisch-teutschen Red-undSchreibart) publiceerde en dat duidelijk verwantschap met dit sprookje vertoont. Het lied brengt ons na een inleidend couplet (‘Voor twee penningen kocht mijn vader een bokje’) direct bij het keerpunt, dat hier veel meer uitgebouwd is: de kat vrat het bokje, dat mijn vader kocht voor twee penningen; de hond beet de kat, die het bokje vrat, dat mijn vader enzovoort; de stok sloeg de hond, die de kat beet enzovoort; het vuur brandde de stok, die enzovoort. Vervolgens draven dan nog het water, de os, de slager en de engel des doods op, tot God zelf ingrijpt en de engel doodt, die de slager doodsloeg enzovoort. Het bokje blijft echter, anders dan het varkentje, dood.

Wagenseil kon geen oudere teksten vinden en ook geen joodse deskundigen die hem het lied konden verklaren, maar dit belette latere, voornamelijk niet-joodse interpretatoren niet om er allerlei verborgen boodschappen in te zien. Het bekendst werd wel de allegorische uitlegging van Hermann von der Hardt (Helmstadt 1727): Het bokje = Israël, de twee penningen = Mozes en Aaron, de kat = Assyrië, de hond = Babylon, de stok = Perzië, het vuur = Alexander de Grote, het water = Rome, de os = de Saracenen, de slager = Gottfried van Bouillon, en de engel des doods = de Turk.

Het is natuurlijk mogelijk dat dit sprookje, een uit een reeks van vergelijkbare verhaaltypen die op speelse wijze zichtbaar maken dat alles met alles samenhangt, vroeger nu vergeten betekenissen en rituele functies heeft gehad, maar het beschikbare materiaal laat dit soort conclusies (nog) niet toe. ‘Had gadja’ speelde in de joodse traditie maar een bescheiden en relatief late rol, vooral toch ook om de aandacht van de kinderen vast te houden, en een joodse herkomst van dit verhaaltype is dan ook niet de meest waarschijnlijke. Het type was in elk geval al in 1575 bekend. Dan noemt Johann Fischart (ca. 1546-90) in zijn Geschichtklitterung tussen andere kinderspelen ook: ‘Der Bauer schickt sein Jockel aus’. Ook Cervantes (1547-1616) had er blijkbaar al weet van. In het eerste deel (hoofdstuk 16) van zijn Don Quijote de la Mancha (1605) laat hij de ezeldrijver op Sancho inslaan, en Sancho op de meid zoals de kat op de rat, de rat op het touw en het touw op de stok.

JURJEN VAN DER KOOI TEKSTEN: De Blécourt 1980, nr. 3.16; Dykstra 1895-96, II, pp. 140-142; Huizenga-Onnekes 1930, pp. 38-40; KHM nr. 72a; Van der Kooi 1979a, nr. 80; Leopold/Leopold 1882, I, pp. 4-5; De Meyere 1925-33, I, pp.

206-207; De Mont/De Cock 1925, pp. 1-5; Poortinga 1977, pp. 161-165;

Van Vloten 1969, pp. 141-142.

STUDIES: AT 2030 e.v.; BP III, pp. 100-108; EM V, kol. 137-141; Haavio 1929, pp. 1-45; De Meyer 1968, p. 137; Sinninghe 1943a, pp. 45-46; VDK pp. 604-605.