De Grieksche fabeldichter Aesopus stelt snooden ondank aldus voor. Een boer vond in den winter een van kou verstijfde adder (of slang); uit medelijden legde hij het dier aan zijn boezem, doch nauwelijks was het bijgekomen, of het bracht zijn weldoener een doodelijke wonde toe.
Zoo worden ook nog heden vaak onze weldaden met snooden ondank beloond.