Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

romaans – beeldhouwkunst - beeldhouwersscholen - Provence

betekenis & definitie

DE BEELDHOUWKUNST DER MIDDELEEUWEN:

DE SCULPTUUR VAN DE ROMAANSE TIJD:

BEELDHOUWERSSCHOLEN: PROVENCE

De laatste school van de romaanse sculptuur in Frankrijk bloeide in het benedendal van de Rhöne, in de Provence. In de wetenschap der kunsten is zij het onderwerp geworden van een levendige discussie. De kunsthistoricus Wilhelm Vöge, de wegen volgend van de twaalfde-eeuwse literatuurgeschiedenis, had namelijk de portalen van Arles en Saint-Gilles tot de bronnen geproclameerd van de gotische sculptuur van het Noorden. Deze these, die terecht werd afgewezen, wierp zoveel hartstochtelijke verdediging en tegenstand op, dat tot de tegenwoordige tijd toe de weg naar een objectieve waardering van de monumenta uit de Provence welhaast was afgesloten. Na het grondige onderzoek van Horn en Meyer Schapiro kan nauwelijks worden staande gehouden, dat er voor 1130 een Provençaalse sculptuur heeft bestaan, dan wel dat de gehele groep van monumenten pas van omstreeks 1160 dateert, zoals vele Franse geleerden nog steeds aannemen. In feite schijnen de belangrijke werken uit de Provence ongeveer in het vijfde en zesde decennium te zijn ontstaan: ze veroverden een breed uitstralingsveld, dat naar het oosten het boven- en midden-Italische gebied omvat (Pergamo van Modena; Milaan, Dom: apostelreliëfs; Benedetto Antalami in Parma en vooral Borgo S. Donnino, maar ook Pisa), zich met uitlopers uitstrekt tot de Alpendalen van het Duitssprekende Zwitserland (Chur), maar naar het noorden slechts reikt tot aan het bovendal van de Rhône, dus de streek ten zuiden van Lyon. Hier stuiten in Romans de Provençaalse vormen op motieven, die aan Bourgondië zijn ontleend.

Het hoofdwerk van de school is de beroemde gevel met drie portalen van de abdijkerk van Saint-Gilles. In de portaalstructuur versmelten hier vormen van de Romeinse triomfboog- en theaterarchitectuur (Nîmes, Orange) met motieven van de voorafgaande middeleeuwse figurenportalen (Toulouse, kapittelzaalportaal van de Saint-Etienne). Het troeven en pronken met de motieven van de Romeins-klassicistische architectuur, vooral de zuil en de architraaf, geeft de vormen in Saint-Gilles een uitheems pathos, dat overigens vreemd was aan de middeleeuwse portaalbouwkunst. Het beroemde portaal van de derde kerk van Cluny kon nog een in steen overgebracht en naar het westfront van de kerk getransporteerd apsisschilderij worden genoemd; de façade van Saint-Gilles is innerlijk verwant aan de triomfboog uit de Romeinse oudheid. Ook sculptureel is Saint-Gilles slechts begrijpe¬lijk vanuit de antieke en vooral de Romeinse beeldhouwkunst. Heel duidelijk is dat te zien aan de fries, die over de gehele façade heenloopt; de plaatsing van de figuren lijkt rechtstreeks aan te knopen bij de voorbeelden van laat-antieke sarcofaagreliëfs. Dergelijke ontleningen zijn echter ook voorwaarde voor een ge¬hele reeks van grote dagkantfiguren (Apostelbeelden); de rijke gewaadbehandeling verraadt bestudering van de Romeinse monumenta.

Karakteristiek voor deze façade is het naast elkaar staan van verschillende mogelijkheden. Het vermoedelijk oudste (in ieder geval meest ouderwetse) van de apostelbeelden, een Thomas, is nauw verwant met reliëfs, zoals die reeds kort na 1100 voorkomen in de onderverdieping van de westfaçade van de kathe- draal van Angoulême. De ’protorenaissance’, de rechtstreekse confrontatie met de antieke monumenta, speelt in deze vroege fase nog geen rol. Aan het einde van de ontwikkeling in Saint- Gilles staan beelden als de aartsengelfiguren, en vooral de Michael, die in hun ’aanschouwelijkheid’ reeds parallellen vormen met de aanvangen der Gotiek in het Noorden. Er zijn hier in Saint-Gilles dus impressies samengevloeid van verscheidene kanten en niet alle konden ze worden geïntegreerd in een eigen vorm. Door de ontmoeting bijvoorbeeld met de sculptuur van de Oudheid (een technisch hoogontwikkelde kunst uit een nabloei- periode) werd de vorming van een eigen stijl eerder bemoeilijkt dan bevorderd. Motieven van antieke ’vrije plastiek’ werden aan de portaalfiguur opgedrongen, die nog niet uit de romaanse vormendwang was losgekomen. Daardoor ontstond een ten diepste dualistische kunst, met in een zeer vroege archaïsche laag reeds ouderdomsverschijnselen.

De antieke impressies konden slechts een volkomen uitwendige Romeinse pose forceren. Daar ligt ook het wezenlijke verschil met de beeldhouwkunst uit het Noorden, die in de loop van een lange ontwikkeling rijp geworden was voor de confrontatie met de Oudheid. In de fase van Saint-Gilles echter, dus omstreeks 1140-1150, kwam de rechtstreekse ontmoeting met de werken van de antieke grote plastiek nog te vroeg. Verrassend, binnen de ’romaanse’ kunst uniek, is in Saint-Gilles de intensieve veraanschouwelijking van de heils- wereld. Op sokkels, menselijk en dichtbij, staan, als op een antieke triomfboog, de apostelen dicht boven de aarde, en men poogt hun de natuurlijkheid en levendigheid te geven van het natuurlijke bestaan. Veraanschouwelijking van de heilswereld, die hier dichter staat bij de mentaliteit van de antieke triomfboog dan bij de komende gotische kathedraal, is de voornaamste doelstelling van de façade van Saint-Gilles. Reeds in de onmiddellijk aansluitende fase van de Provençaalse plastiek is er een terugval op al die met de Oudheid verwante trekken.

De tweede belangrijke façade (met één portaal) van de Provence, namelijk die van de Saint-Trophime in Arles, ziet er weer veel middeleeuwser uit. De geleding is veel strenger en schematischer; volkomen verdwenen is het rethorische vormenpathos, dat Saint- Gilles had beheerst. Daarvoor in de plaats is een steriele correct¬heid gekomen, te onderkennen in de opbouw van het geheel en in de tekening van de afzonderlijke figuur. Omdat vormen van het portaal uit Arles reeds voorkomen aan de 1162 gedateerde pulpito in de Dom van Cagliari (vroeger in Pisa, Dom) moet het ontstaan van het portaal uit Arles vóór deze datum vallen.

Meer portalen met omvangrijke sculpturencycli zijn in de Provence niet bewaard gebleven. Fragmenten als in Saint-Guilhelm- le-Désert zullen eerder hebben behoord tot de versiering van een kruisgang dan tot de beeldencyclus van een figurenportaal. De kruisgangsculptuur is de volgende belangrijke opdrachtensfeer van de Provençaalse beeldhouwkunst. De kruisgangen met ton¬gewelven van de Provence behoren tot de rijkste structuren, die tijdens de romaanse periode zijn ontstaan. De figurale versiering van de kruisgang uit Arles (noordvleugel), stammend uit een meer gevorderde tijdfase dan die der kruisgangen van Moissac en Silos, biedt ook een grotere rijkdom aan motieven. De grote figuren tegen de pijlers (Moissac) werden hier gecombineerd met de verhalende reliëfs (Silos). Daarbij zijn de figuren - net als bij het reeds genoemde portaal naar de kapittelzaal van de Saint- Etienne in Toulouse - van de zijvlakken naar de snijkanten van de rechthoekige pijler opgeschoven. Op de pijlervlakken bevinden zich naast de figuren verhalende reliëfs; het schema van Silos is hier dus toegepast.

De sculptuur van de Provence is uitzonderlijk in de romaanse beeldhouwkunst van Europa. Protorenaissancen in de romaanse architectuur zijn er in verschillende kunstmilieus geweest - b.v. in Toscane, in Bourgogne, - maar een rechtstreekse aansluiting bij de Romeinse grote sculptuur vond in de romaanse sculptuur slechts plaats in het mondingsgebied van de Rhóne. De Gotiek- in-wording met haar verdiepte visualiteit dwong altijd tot confrontatie met de Oudheid, maar volgde eerder het Byzantijnse dan het Romeinse voorbeeld. De romaanse sculptuur van de Provence droeg het antieke erfgoed zichtbaar mee; op een weg die over Byzantium liep kon ze de Gotiek dus niet tegemoetkomen.

door Dr. W. Sauerlander.