Kunstgeschiedenis

Amsterdam Boek (1959)

Gepubliceerd op 27-01-2022

rococo – Frankrijk - schilderkunst

betekenis & definitie

ROCOCO: FRANKRIJK: SCHILDERKUNST

De schilderkunst van deze periode begint, en niet alleen chronologisch, met Antoine Watteau. Hij was in 1684 in Valenciennes geboren en van reminiscenties aan deze afkomst en scholing gaf hij blijk in zijn latere oeuvre in Parijs. Hij stierf reeds in 1721, na niet meer dan tien jaar te hebben gewerkt; zijn oeuvre was welhaast geheel gewijd aan de ambachtelijke vervaardiging van decoratieve panneaux. Behalve deze superieure werkstukken schilderde hij reeds vroeg kleine schilderijen; een scherpe waarneming en een delicate penseelvoering gaan daarin samen met een uiterst gracieuze compositie en voordracht; ook zijn vele tekeningen hebben deze kenmerken. Het gezelschapsleven uit de Régencetijd, met zijn conventionele en amoureuze genoegens, wordt in deze taferelen afgespiegeld: eveneens in kleine karakteristieke figuurstudies (de ’Indifférent’, de ’Finette’ en in de fascinerende figuur van de clown ’Gilles’).

Als het ware de synthese van deze Watteause tijdschilderingen vormen twee grote composities. Van ’Embarquement pour Cythère’ (Overvaart naar het liefdes-eiland Cythera) bestaan twee van elkaar afwijkende versies; de eerste werd in 1717 voor de Academie uitgevoerd (Louvre); de andere kwam in bezit van de Pruisische koning en daardoor in het Berlijnse Museum. Frederik de Grote kocht bovendien behalve kleine schilderijen van Watteau en zijn navolgers ook het kort voor de dood van de meester geschilderde ’Uithangbord voor de kunsthandel Gersaint’. Het grote schilderij, dat Watteau voor zijn vriend en opdrachtgever vervaardigde, geeft in plaats van de ideale wereld van het Academieschilderij de andere, realistische kant van Watteau’s talent te zien. Het schilderstuk is een rechtstreekse naturalistische weergave van een kunstsalon vol schilderijen, waarin de bedienden van Gersaint zich bewegen en het elegante gezelschap van deskundige klanten; iedere afzonderlijke figuur is een meesterstuk van onvergelijkelijke levendigheid.

Het ontijdig afgebroken werk van Watteau wordt tot 1740 voortgezet in gelijke richting en op ten dele gelijkwaardige manier door Nicolas Lancret (1690-1745) en Jean-Baptiste Pater (1695-1736). Ook van deze beiden kwamen verscheidene werkstukken door aankopen van Frederik de Grote in Berlijn. De kunst van hun tijdgenoot Siméon Chardin (1699-1779) concentreerde zich bijna geheel op taferelen en figuren uit de burgerstand - en was dus ook ingesteld op een koperskring uit deze maatschappelijke laag. Al deze stukken, en ook Chardins stillevens, zijn van uiterst delicaat coloriet en stemmingseffect.

Het zeer vruchtbare talent van François Boucher (1703-1770) stond vooral in dienst van de voorname ’monde’ en van het hof; hij had een groot aandeel aan de picturale versiering van o.a. het Hotel de Soubise (1739) en de Salle du Conseil in Fontainebleau. Voor de koninklijke Gobelin-manufactuur leverde hij talrijke ontwerpen in groot formaat. Daarin, alsook in vele van zijn panelen - die tegenwoordig zijn losgemaakt uit hun sfeervormende ruimtelijke omlijsting - kreeg hij voornamelijk taferelen uit de antieke mythologie te behandelen. Hij werkte graag met erotische pikanterieën en daarmee was hij volkomen in de stijl van het wekelijke, genotzuchtige hof en van de almachtige maîtresse van de monarch, Madame de Pompadour, bij wie Boucher hoog in de gunst stond. Met zijn effectvol geënscèneerde portret van Madame de Pompadour kon hij uitnemend de vergelijking doorstaan met de contemporaine schilders, die zich hoofdzakelijk aan de portretschildering hadden gewijd: Maurice Quentin de Latour (1704-1788), Jean-Etienne Liotard (17021789) - wiens frappante pastels men vooral in zijn geboortestad Genève kan bestuderen -, Jean-Baptiste Perronneau (17151783) en anderen.

Een vertegenwoordiger van de volgende generatie is JeanBaptiste Greuze (1725-1805). Zijn naam is vooral verbonden aan bepaalde sentimenteel-pathetische familietaferelen uit de kleine burgerij en de boerenstand. Ze waren in de stijl van de leer van Jean-Jacques Rousseau en ze brachten Greuze de levendige bewondering van de criticus Diderot. Van een volkomen andere instelling is Jean-Honoré Fragonard (1732-1806); de sensualiteit van zijn leermeester Boucher is bij hem terug te vinden, echter verfijnd en met meer esprit en temperament; hij heeft een voorliefde voor enigszins pikante of dramatisch toegespitste situaties. Tot zijn milieu behoren in tijd en door hun sfeer de prenten van Jean-Michel Moreau le Jeune (1741-1814), waarin taferelen worden weergegeven uit het leven van de voorname ’monde’ uit de laatste periode voor de revolutie. Moreau en zijn voorgangers Gravelot († 1773) en Ch.-N. Cochin Junior († 1790), wier werk op hoog peil staat, kwamen met allerlei soorten illustraties tegemoet aan de gecultiveerde smaak van het bibliofiele lezerspubliek. Madame Elisabeth Vigée-Lebrun (1755-1842) was reeds onder het Ancien Régime een zeer geliefde portrettiste van de hofkringen; ze heeft o.a. een levendige beeltenis ten voeten uit gemaakt van Marie-Antoinette; haar charmante zelfportretten geven haar te zien in de modieuze kledij van de tijd (Louvre en Uffizimuseum).

door Prof. Dr. M. Wackernagel.