Gepubliceerd op 11-11-2021

zeer

betekenis & definitie

I. o. (pijn): gij doet mij zeer; het doet geen zeer; iem. zeer doen; heb je je erg zeer gedaan? oud zeer, fig. oud gebrek; zegsw. iem. op zijn zeer treden (of: trappen, of: tasten in), een gevoelige plek bij iem. aanraken, fig. hem kwetsen door over dingen te spreken, die hem hinderlijk zijn; Z.-N. gauw zeer gedaan zijn, lichtgeraakt.

II. bn.; zeerder, zeerst (pijnlijk): een zere vinger; een zeer oog, ontstoken; een zeer hoofd, met uitslag.

III. bw. (in hoge mate, erg): dank u zeer; zeer rijk, buitengemeen; vertrouw hem niet al te zeer; niet zo zeer omdat ...., als wel omdat ....; Z.-N. zeer lopen, snel; Z.-N. zeer spreken (fig.), onbezonnen; zie zeerst(e).