Wat is de betekenis van zeer?

2023-10-02
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zeer

zeer - Zelfstandignaamwoord 1. een pijn, zeerte of ziekte 2. een pijnlijke herinnering zeer - Bijvoeglijk naamwoord 1. pijnlijk Hij had een zere teen. zeer - Bijwoord 1. in hoge mate Zeer goed. 2. pijnlijk. ...

2023-10-02
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zeer

zeer - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 1. wat een vervelend gevoel in je lichaam geeft ♢ ik heb een zere vinger 1. oud zeer [een pijnlijke herinnering] 2. dat was tegen het zere...

Direct toegang tot alle 13 resultaten over zeer?

Word nu vriend van Ensie
2023-10-02
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zeer

in België vaker gebruikt dan in Nederland: erg, heel. ‘Dat aantal is zeer gering als men weet dat er dagelijks in totaal 20.000 raadplegingen gebeuren bij onze kredietcentrale’, luidt het bij de NBB. FET, 22-08-2002.

2023-10-02
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Zeer

1. heb je zere handjes, schertsend gezegd tegen iemand die met zijn handen in zijn broekzakken loopt. In het Engelse slangpinchingthe cat. 2. maak je geen zere darmen, maak je geen zorgen; zit er niet mee. Slanguitdr. Maak je geen zere darme, meid. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)

2023-10-02
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

zeer

I.(de, zeren), wond, zweer e.d. Dat is een soort bloedzuiger. Daar kunnen de koeien veel last van krijgen en zelfs zeren (Maynard a: 14). - Etym.: In AN veroud. S soro = id. II. bw., (alg., ook in spreektaal) erg. Is er iets ma, ik zag pa met zeer krasse stappen weggaan (Defares 8). - Etym.: In AN alleen in formele taal.

2023-10-02
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zeer

1. s.n., sear (it); tem. in zijntasten, immen op it sear komme. 2. adj. & adv., sear, pynlik; dat doet —, dat jûket net. 3. adv., tige (by tige), bare, malle, wakker(e), bjuster, slim, rju, hiel, oeribel(e), oaribel(e), ivige, machtige, heislike, net in bytsje; niet &m...

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zeer

I. bn. (-der, -st), 1. pijnlijk, smartelijk, pijn veroorzakende : een zere vinger; — ontstoken : zere ogen ; — schurftig : een zeer hoofd, met tinea capitis ; 2. (w. g.) dienende voor een pijnlijke of wonde plaats : een zeer lapje aan zijn linkerhand (Potgieter); II.zn. o., 1. pijn, smartelijke gewaarwor...

2023-10-02
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zeer

I. o. (pijn): gij doet mij zeer; het doet geen zeer; iem. zeer doen; heb je je erg zeer gedaan? oud zeer, fig. oud gebrek; zegsw. iem. op zijn zeer treden (of: trappen, of: tasten in), een gevoelige plek bij iem. aanraken, fig. hem kwetsen door over dingen te spreken, die hem hinderlijk zijn; Z.-N. gauw zeer gedaan zijn, lichtgeraakt. II. bn.; zeer...

2023-10-02
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zeer

I. bn. (-der. -st) 1. pijn veroorzakend: een zere vinger. 2. ontstoken: een oog. 3. met uitslag, zwerend: een hoofd. II. o. hinderlijke gewaarwording, pijn: ergens hebben; iemand doen; het doet (geen) -; zijn voeten deden -. Gez. iemand in zijn tasten of op zijn treden, een gevoelige plek bij hem aanraken of hem kwetsen door over dingen te spr...

2023-10-02
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zeer

I. bn. (-der, -st), pijnlijk, smartelijk, pijn veroorzakend: een — been; (zegsw.) tegen het zere been schoppen, iemand kwetsen door iets te zeggen waarvoor hij extra gevoelig is; II. zn. o., 1. pijn, smartelijke gewaarwording: iemand — doen, hem pijn veroorzaken, ook fig., het gevoel; 2. pijnlijke plaats, deel dat pijn doet; meestal...

2023-10-02
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Zeer

oorspr.: pijn, Got. sair = smart; vgl. ’t Mnl.: „No dor rouwe, no dor seer” == noch door rouw, noch door verdriet; afl. van een vermoedelijken Germ. wt. sai = pijn doen. Uit de bet. van pijnlijk, hevig, ontstond later de bet. van: in buitengewone mate: het waaide zeer; zeer hard.

2023-10-02
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Zeer

Het begrip zeer heeft 3 verschillende betekenissen: 1. zeer - ZEER, bn. (-der, -st), pijnlijk, smartelijk, pijn veroorzakende : een zeere vinger; zeere (ontstoken) oogen; schurftig : een zeer hoofd, met tinea capitis. 2. zeer - ZEER, o. pijn, smart, hinderlijke gewaarwording ; zeer doen, pijn veroorzaken, (ook fig.) beleedigen; zich zeer doen, zic...

2023-10-02
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Zeer

Zeer, bn. pijnlijk, smartelijk, pijn veroorzakende; -e (ontstoken) oogen; een - hoofd, tinea capitis. *-, o. pijn, smart; hinderlijke gewaarwording; - doen, pijn veroorzaken; (ook fig.) beleedigen; zich - doen, zich kwetsen; kwaad -, schurft. *-, bijw. grootelijks, in hooge mate; sterk; al te -, buitengemeen, buitensporig.