v. werelden (1 heelal, hemel en aarde; 2 deel der oneindige ruimte; 3 aarde; 4 alle mensen der aarde; 5 een soort van mensen, zoals de bepaling aangeeft; 6 de genoegens, goederen der wereld, dikwijls ong.):
1 de schepping der wereld;
2 de talloze werelden der hemelruimte;
3 op de wereld; ter wereld; een kind ter wereld brengen, baren; reis om de wereld;
4 de wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel; de gehele wereld bewonderde deze onderneming; de oude wereld, Europa, Azië en Afrika; de nieuwe wereld, Amerika;
5 de grote wereld, hogere kringen; de boze wereld, de lastertongen; de geleerde wereld, de mannen van studie;
6 de wereld en het vlees; hij is der wereld afgestorven, leeft erg teruggetrokken;
nog: de verkeerde wereld, het omgekeerde van wat men verwacht, wat natuurlijk is; iets de wereld insturen, publiceren; in de wereld vooruitkomen, maatschappij; voor, om alles (of: niets) ter wereld; (in uitroepen) wat ter wereld moet ik doen? hoe is het Gods ter wereld mogelijk? die zaak is uit de wereld, uitgemaakt, vergeten; een man van de wereld (of: hij verstaat zijn wereld), beschaafd iem. met goede manieren; iem. naar de andere wereld zenden, helpen, doden; Z.-N. de ene vliegt door de wereld, de andere kruipt er door, de ene heeft voorspoed, de andere tegenspoed; soms uitgespr. wêreld; zie l e v e n 1, 3.