doofde uit, h. (1), i. (2) uitgedoofd (1 blussen, de vlam smoren; 2 van zelf uitgaan):
1. de vlam uitdoven; fig. de lust, de ijver, de liefde uitdoven, te niet doen gaan;
2. het vuur doofde langzamerhand uit.
Gepubliceerd op 11-11-2021
betekenis & definitie
doofde uit, h. (1), i. (2) uitgedoofd (1 blussen, de vlam smoren; 2 van zelf uitgaan):
1. de vlam uitdoven; fig. de lust, de ijver, de liefde uitdoven, te niet doen gaan;
2. het vuur doofde langzamerhand uit.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: