Gepubliceerd op 11-11-2021

tafel

betekenis & definitie

v. tafels, in bet. 12 ook tafelen, tafeltje (Lat. tabula: 1 meubel van verschillende vorm inz. bestaande uit een horizontaal blad, op poten of één poot in het midden, rustende; 2 inz. zulk een meubelstuk, waaraan men zit om te eten en te drinken: eettafel; 3 R.-K. [communie]bank; Prot. avondmaalstafel; 4 gelegenheid tot het nuttigen van maaltijden; 5 het verblijf aan een tafel in bet. 2, het eten; 6 een meubel als onder 1 genoemd in een koffiehuis, sociëteit enz.; 7 de aan een tafel

gezeten personen; 8 een voorwerp als onder 1 genoemd, waarop een zekere categorie van personen zijn werkzaamheden verricht; 9 meubel als onder 1 genoemd [met groen laken bedekt] waaraan de deelnemers v. e. vergadering zitten; 10 speeltafel; 11 een soort van kast, waaraan de dienstdoende telefonisten zitten; 12 plaat van steen, hout, metaal ter herinnering of vermelding van een of ander feit; 13 inz. in verkl. met was bestreken plankje, bordje om er iets op te tekenen; 14 tabel; 15 naam van zaken, die aan een tafel in bet. 1 doen denken b.v. vlak van een geslepen diamant):

1. een eikenhouten tafel; een ronde, vierkante tafel; een marmeren tafel, met marmeren blad; de poten, het blad, de lade v. e. tafel; verg. kaptafel, wastafel, theetafel; het lag op tafel;
2. een tafel in hoefijzervorm; een tafel in T-vorm, in U-vorm; een welvoorziene aan tafel! het ontbijt stond op tafel; een tafel dekken; iem. onder tafel drinken, hem zover krijgen met alcoholische dranken, dat hij ‘t bewustzijn verliest;
3. tot de Tafel des Heren, de H. Tafel naderen;
4. een aardigheid te pas brengen aan zijn tafel;
5. vóór tafel een bittertje; na tafel bidden; over tafel vroeg zij hem;
6. een tafeltje dicht bij de muziektent;
7. de hele tafel lachte;
8. de kleermaker op zijn tafel;
9. de groene tafel, a) bestuurstafel, b) ministerstafel, zie ook bet. 10; de Ronde Tafel, z. ald.; iets ter tafel brengen, in een vergadering ter behandeling of ter sprake brengen; een verslag ter tafel leggen; ter tafel komen, behandeld worden, ter sprake komen;
10. met de kaarten open op tafel; zes tafeltjes, waar men whistte; de groene tafel, de speeltafel;
11. de telefoniste aan de eerste tafel;
12. Bijb. de tafelen der Wet, de wet der twee stenen tafelen, nl. de 10 geboden; de wetten der twaalf tafelen, waarop de oude Romeinse wetten stonden (Lat. leges duodecim tabularum);
13. het was van zijn tafeltje glad strijkende;
14. een tijdrekenkundige tafel; zie tijdtafel; de tafels van vermenigvuldiging;
15. de tafel van een briljant, een vlakje, dat het licht weerkaatst; nog: de Magnatentafel in Hongarije, vroeger het Hogerhuis.