I. m. snuiten (vooruitstekend, vlezig deel v. d. bek v. sommige dieren; ook wel: neus; gezicht): de snuit van een olifant, slurf; de snuit van een varken; iem. er eentje op zijn snuit geven.
II. v. en o. (afval van vlas), etymologisch verwant met snuit I.