schitterde, h. geschitterd (1 hel en beweeglijk licht uitstralen; hel glanzen; als technische term: een korte tijd hel schijnen; 2 oneig. luister bezitten, uitblinken):
1. de sterren schitteren; de gouden bril schitterde; het schitterend licht van loodsvaartuigen; het theeblad schitterde van zilver;
2. zijn zucht om ie schitteren; schitteren door zijn afwezigheid, opvallen door afwezigheid, inz. licht spottend of verwijtend.