Gepubliceerd op 11-11-2021

mager

betekenis & definitie

I. bn., bw.; magerder, magerst:

1. schraal, niet-vet; niet-vlezig: een lang, mager man; een magere koe, een mager varken; zo mager als brood, schraal als ongeboterd brood; zo mager als een hout, een lat enz.; magere Hein, de dood als skelet; magere soep, zonder vet of vlees;
2. van allerlei stoffen: het gewichtigste bestanddeel slechts in kleine hoeveelheden bevattend: magere kolen, soort van steenkolen vooral voor huisbrand; verg. vetkolen;
3. armzalig; onbeduidend: een magere keuken; een mager winstje; een magere troost; II. zn. o.: het mager van de ham, mager vlees.