I. v. krukken;
1. dwarsstuk aan het bovendeel van een voorwerp, werktuig: de kruk van een spadesteel;
2. bij gebrekkige, lamme mensen: stok met dwars bovenstuk, krukstok: de arme invalide liep op twee krukken;
3. deel ener machine, waarmede stoomtoevoer kan worden afgesloten enz.: de kruk draaien;
4. krukvormig handvat bij een deur, een schel enz.: de kruk van een deur; de kruk van een schel;
5. stoel (zonder leuning): de meisjes zaten in de breischool op krukjes;
II. m. en v. krukken; knoeier: hij is een kruk in zijn vak.